ECLI:NL:CRVB:2024:1973

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
22/2097 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijzondere bijstand voor legeskosten nieuw verblijfsdocument na geslachtsverandering

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor legeskosten van een nieuw verblijfsdocument vanwege een geslachtsverandering. Appellante, die transgender is, heeft een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de legeskosten van € 135,- die zij moest maken voor het vervangen van haar verblijfsdocument. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad heeft deze aanvraag afgewezen, met het argument dat legeskosten behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die appellante in beginsel uit de bijstandsnorm dient te voldoen. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

Appellante is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de legeskosten in het geval van appellante voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De Raad oordeelt dat een geslachtsverandering een uitzonderlijke gebeurtenis is en dat de legeskosten in dit geval niet kunnen worden aangemerkt als algemene noodzakelijke kosten van het bestaan. De Raad heeft daarom het hoger beroep gegrond verklaard, de eerdere uitspraak vernietigd en bepaald dat het college bijzondere bijstand moet verlenen voor de legeskosten van het nieuwe verblijfsdocument.

De Raad heeft ook bepaald dat appellante recht heeft op een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in zowel beroep als hoger beroep, en dat het college het door appellante betaalde griffierecht moet terugbetalen. De uitspraak is gedaan op 8 oktober 2024.

Uitspraak

22/2097 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 mei 2022, 21/3478 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad (college)
Datum uitspraak: 8 oktober 2024

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de legeskosten van een nieuw verblijfsdocument vanwege een geslachtswijziging. De vraag die hier voorligt is of er in het geval van appellante bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het college aan haar bijzondere bijstand voor deze kosten had moeten verlenen. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Dit betekent dat het college aan appellante bijzondere bijstand moet verlenen voor de legeskosten van een nieuw verblijfsdocument.

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 1 april 2021 heeft het college de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor legeskosten voor een nieuw verblijfsdocument afgewezen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 5 augustus 2021 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. F.R.G. Keijzer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van de in de kennisgeving opgenomen vragen heeft appellante met een brief van 21 augustus 2023 een aantal vragen van de Raad beantwoord.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 augustus 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Keijzer, [naam] van VluchtelingenWerk Nederland en een tolk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Ockers en J. van der Wal.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Zij is vijf jaar geleden in het kader van gezinshereniging naar Nederland gekomen. Om die reden is aan appellante een verblijfsdocument verstrekt.
1.2.
Appellante is transgender en heeft een geslachtsverandering ondergaan. Daardoor had zij een nieuw verblijfsdocument nodig. Op 2 februari 2021 heeft zij bij het college bijzondere bijstand aangevraagd voor de legeskosten voor dat nieuwe verblijfsdocument. Het gaat om een bedrag van € 135,-.
1.3.
Bij besluit van 1 april 2021, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat legeskosten behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die appellante in beginsel uit de bijstandsnorm dient te voldoen. Het gaat om kosten die iedereen moet maken ten behoeve van de identificatieplicht.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe – voor zover hier van belang – overwogen dat de stelling van appellante dat de legeskosten alleen gelden voor vreemdelingen die tussentijds een verblijfsdocument moeten vervangen wegens een geslachtsverandering, en niet voor vreemdelingen die hun verblijfsdocument verlengen, weliswaar juist is, maar dat dit niet is aan te merken als een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW. Iedere vreemdeling moet voor een tussentijdse vervanging immers legeskosten betalen. Het tussentijds vervangen van een verblijfsdocument als gevolg van een geslachtstransitie is wel bijzonder te noemen, maar dit levert volgens de rechtbank geen bijzondere omstandigheid op.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft daartegen aangevoerd dat de legeskosten in haar geval wel voortvloeien uit bijzondere omstandigheden Wat zij daarover naar voren heeft gebracht wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand af te wijzen, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regel die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk is, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst te worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft de bijstandverlenende instantie een zekere beoordelingsruimte.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak [1] behoren legeskosten tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die een betrokkene in beginsel uit de bijstandsnorm dient te voldoen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten zich voordoen en dat de kosten noodzakelijk zijn. De vraag die partijen verdeeld houdt is of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.4.
Appellante heeft als onderbouwing van de beroepsgrond dat in haar geval de kosten wel voortvloeien uit bijzondere omstandigheden het volgende naar voren gebracht.
4.4.1.
De situatie waarin zij zich bevindt, is een situatie waarin enkel en alleen een vreemdeling die tevens transgenderpersoon is terecht kan komen. Iemand die geen transgender is en niet van geslacht is gewisseld, hoeft namelijk niet tussentijds een vervangend verblijfsdocument aan te schaffen in verband met een wijziging van zijn of haar gegevens in de Basisregistratie Personen (BRP). Daar komt bij dat aan een eerste aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd inclusief het bijbehorende verblijfsdocument geen kosten zijn verbonden. Ditzelfde geldt voor het verlengen van een verblijfsvergunning na vijf jaar. Echter, als iemand een nieuw verblijfsdocument nodig heeft wegens een geslachtsverandering, dan brengt de Immigratie- en Naturalisatiedienst wel leges in rekening. Alleen al om die reden zijn de kosten bijzonder te noemen.
4.4.2.
Verder heeft appellante betoogd dat het college haar wel bijzondere bijstand heeft verleend voor de kosten van een deskundigenverklaring. De deskundigenverklaring heeft vervolgens geleid tot een wijziging van de persoonsgegevens van appellante in de BRP. In dat kader wordt een wijziging van het geslacht door het college kennelijk wel als een bijzondere omstandigheid beschouwd. Hetzelfde dient volgens appellante te gelden voor de legeskosten van een nieuw verblijfsdocument naar aanleiding van de wijziging van de persoonsgegevens van appellante in de BRP.
4.5.
Deze beroepsgrond slaagt. De kosten die appellante moet maken voor het tussentijds vervangen van haar verblijfsdocument zijn specifiek het gevolg van haar geslachtsverandering. Een geslachtsverandering is een zeer uitzonderlijke gebeurtenis in het leven van een persoon en iets waar heel weinig mensen mee te maken krijgen. Om die reden zijn de legeskosten in een situatie als deze geen incidenteel voorkomende algemene noodzakelijke kosten van het bestaan, maar vloeien deze kosten voort uit bijzondere omstandigheden. Wat appellante verder ter onderbouwing van haar hoger beroep heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Uit 4.5 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal het beroep gegrond verklaren en het besteden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat het college ter zitting heeft verklaard dat er verder geen beletselen zijn voor toekenning van bijzondere bijstand, zal de Raad zelf in de zaak voorzien. De Raad zal het besluit van 1 april 2021 herroepen en bepalen dat aan appellante bijzondere bijstand wordt verleend voor de kosten van een nieuw verblijfsdocument tot een bedrag van € 135,-.
5. Appellante krijgt een vergoeding voor de kosten die zij in beroep en hoger beroep heeft moeten maken voor rechtsbijstand. Deze vergoeding wordt vastgesteld op € 1.750,- in beroep en € 1.750,- in hoger beroep, in totaal € 3.348,-. Appellante krijgt ook het door haar in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht terug tot een bedrag van € 185.-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 5 augustus 2021 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 5 augustus 2021;
  • herroept het besluit van 1 april 2021 en bepaalt dat aan appellante bijzondere bijstand wordt toegekend tot een bedrag van € 135,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 5 augustus 2021;
  • veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 3.348,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,-.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en A.M. Overbeeke en A.M. Rentema-Westerhof, in tegenwoordigheid van B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2024.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
De griffier is verhinderd te ondertekenen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regel

Participatiewet
Artikel 35, eerste lid
Onverminderd paragraaf 2.2 van die wet, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de PW niet van toepassing zijn.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 3 augustus 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3905.