ECLI:NL:CRVB:2024:1947
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering op basis van niet duurzaam arbeidsvermogen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante, geboren in 1999. Appellante had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij stelde dat zij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikt. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar aanvraag afgewezen, omdat het Uwv concludeerde dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was. Appellante was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 18 juli 2024, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. R.J. Hoogeveen. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.R. van Piggelen-Staarthof. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had aangetoond dat er geen sprake was van duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen, en dat er mogelijkheden tot verbetering van de arbeidsparticipatie bestonden.
De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een inschatting betreft van de kansen op verbetering. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv aannemelijk had gemaakt dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellante zich konden ontwikkelen. De Raad heeft de gronden van appellante verworpen en de weigering van de Wajong-uitkering in stand gelaten, met de conclusie dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht.