ECLI:NL:CRVB:2024:190

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
22/592 NIOAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering IOAZ-uitkering wegens schending inlichtingenverplichting door appellante

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de IOAZ-uitkering van appellanten, die sinds 26 oktober 2018 een uitkering ontvingen. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellanten ongegrond verklaarde. De intrekking van de uitkering is gebaseerd op het feit dat appellante geen melding heeft gemaakt van haar schoonmaakwerkzaamheden en de daaruit voortvloeiende inkomsten, waardoor zij de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft op 12 mei 2020 de uitkering ingetrokken en de ten onrechte betaalde bedragen teruggevorderd, wat door appellanten werd bestreden.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar appellanten niet aanwezig waren, maar het college werd vertegenwoordigd door een advocaat. De Raad concludeert dat appellanten niet in staat zijn geweest aannemelijk te maken dat zij recht hadden op de IOAZ-uitkering, zelfs als zij de inlichtingenverplichting wel waren nagekomen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de verklaringen van appellanten inconsistent waren en dat er onvoldoende bewijs was om de omvang van de werkzaamheden en de inkomsten vast te stellen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de intrekking en terugvordering van de uitkering in stand blijven.

Uitspraak

22/592 NIOAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 januari 2022, 20/8444 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] en [Appellante] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 16 januari 2024
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 12 mei 2020 heeft het college de uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) van appellanten met ingang van 26 oktober 2018 ingetrokken. Daarnaast heeft het college de over de periode van 26 oktober 2018 tot 1 mei 2020 ten onrechte betaalde IOAZuitkering tot een bedrag van € 25.322,37 van appellanten teruggevorderd. Appellanten hebben daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 21 juli 2020 (bestreden besluit) bij de intrekking en de terugvordering gebleven.
Appellanten hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellanten heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 november 2023. Appellanten zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.C.J.P. Melsen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de intrekking en terugvordering van de IOAZ-uitkering van appellanten, omdat appellante heeft gewerkt zonder dit aan het college te melden. Het college stelt zich op het standpunt dat appellanten hierdoor de inlichtingenverplichting hebben geschonden, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. Appellanten zijn het daar niet mee eens. Zij menen dat zij voldoende duidelijkheid hebben geboden over de omvang van de werkzaamheden en dat het recht op bijstand daarom wel kan worden vastgesteld. De Raad stelt hen, net als de rechtbank, niet in het gelijk.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellanten ontvangen sinds 26 oktober 2018 een IOAZ-uitkering naar de norm van gehuwden.
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante schoonmaakwerkzaamheden verricht, heeft een handhavingsmedewerker van de gemeente Tilburg onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verstrekte IOAZ-uitkering. In het kader van dat onderzoek heeft de handhavingsmedewerker onder meer een administratief onderzoek verricht, gegevens opgevraagd bij de RDW, waarnemingen verricht en bankafschriften bij appellanten opgevraagd. Ook zijn getuigen gehoord over de schoonmaakwerkzaamheden van appellante. Op 22 januari 2020 heeft de handhavingsmedewerker een gesprek gevoerd met appellanten. De onderzoeksresultaten zijn neergelegd in een rapport uitkeringsfraude van 22 april 2020.
1.3.
Het college heeft naar aanleiding van de onderzoeksresultaten bij besluit van 12 mei 2020, na bezwaar gehandhaafd op 21 juli 2020, de IOAZ-uitkering met ingang van 26 oktober 2018 ingetrokken en de ten onrechte betaalde uitkering teruggevorderd. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet te melden dat appellante schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht waarmee zij inkomsten heeft verworven. Het recht kan niet worden vastgesteld, omdat de omvang van de werkzaamheden niet duidelijk is geworden. Appellanten hebben geen administratie of andere bewijsmiddelen overgelegd. De verklaringen van appellanten kunnen niet worden gebruikt om de omvang van de werkzaamheden en de inkomsten schattenderwijs vast te stellen. Appellanten hebben namelijk hun verklaringen steeds aangepast naarmate ze werden geconfronteerd met onderzoeksbevindingen. Dat appellanten volledige openheid van zaken hebben gegeven is niet aannemelijk.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft het volgende overwogen. Niet in geschil is dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van haar schoonmaakwerkzaamheden en de inkomsten daaruit. De rechtbank is van oordeel dat appellanten er niet in zijn geslaagd aannemelijk te maken dat, indien zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zouden hebben voldaan, zij in de te beoordelen periode recht op (aanvullende) IOAZ-uitkering zouden hebben gehad. Dat appellante geen verifieerbare administratie van haar werkzaamheden heeft bijgehouden, komt voor haar rekening en risico. Door de te late, deels tegenstrijdige, verklaringen die appellante heeft afgelegd over haar werkzaamheden is naar het oordeel van de rechtbank eveneens aan appellante te wijten onduidelijkheid ontstaan. Haar verklaringen kwamen aanvankelijk ook niet overeen met de verklaringen van bewoners op twee van haar schoonmaakadressen. Uit het dossier volgt dan ook dat te veel onduidelijk is gebleven over de inkomens- en vermogenspositie van appellanten in de te beoordelen periode om het recht op IOAZuitkering te kunnen vaststellen of om er een schatting op te kunnen baseren.
Het standpunt van appellanten
3. Appellanten zijn het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellanten hebben, net als in beroep, aangevoerd dat zij alsnog duidelijk hebben gemaakt wat hun inkomens- en vermogenspositie was in de periode waarover het hier gaat. Zij erkennen dat zij daarmee te laat zijn geweest, maar zij zijn van mening dat het college op basis van die gegevens had kunnen vaststellen dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden.

De beroepsgronden en het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het intrekkings- en terugvorderingsbesluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Wat appellanten aanvoeren is een herhaling van wat zij in bezwaar en beroep hebben aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgelegd waarom dat niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. Appellanten hebben in hoger beroep geen reden gegeven waarom die uitleg volgens hen onjuist of onvolledig is. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. Hij voegt daaraan nog toe dat appellanten ook in hoger beroep geen nader bewijs of stukken hebben ingebracht die een ander licht op de zaak werpen. Appellanten hebben hun stelling dat zij in de periode waarover het gaat in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden dan ook niet aannemelijk gemaakt.

Conclusie en gevolgen

4.2.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking en terugvordering in stand blijven.
5. Appellanten krijgen daarom geen vergoeding voor hun kosten. Zij krijgen ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs als voorzitter en J.J. Janssen en A.M. Rentema-Westerhof als leden, in tegenwoordigheid van S.N. de Groot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2024.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) S.N. de Groot