ECLI:NL:CRVB:2024:1869

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
23/2290 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten verplicht eigen risico

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het verplicht eigen risico, zoals opgelegd door de zorgverzekeraar op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Appellante, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW), had bijzondere bijstand aangevraagd voor deze kosten, maar het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft deze aanvraag afgewezen. De Raad oordeelt dat artikel 15, eerste lid, van de PW in de weg staat aan het verlenen van bijzondere bijstand voor deze kosten. Appellante betoogde dat de wetgever gemeenten had opgeroepen om chronisch zieken en gehandicapten te ondersteunen na de afschaffing van de regeling 'Compensatie Eigen Risico', maar de Raad oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het college zouden verplichten om bijzondere bijstand te verlenen. De uitspraak van de rechtbank blijft dan ook in stand, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

23/2290 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 juni 2023, 22/5671 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
Datum uitspraak: 24 september 2024

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het verplicht eigen risico die de zorgverzekeraar bij appellante in rekening heeft gebracht op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Appellante stelt zich op het standpunt dat de wetgever bij de afschaffing van de regeling ‘Compensatie Eigen Risico’ de gemeenten heeft opgeroepen om chronisch zieken en gehandicapten een alternatief te bieden voor de vergoeding van de kosten van het verplicht eigen risico. Zij meent dat om die reden het college de door haar gevraagde bijzondere bijstand moeten verlenen. Net als de rechtbank is de Raad het niet met appellante eens. Het college heeft de aanvraag terecht afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.H.F de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak, gevoegd met de zaken 22/363 PW en 22/1436 PW, behandeld op een zitting van 13 augustus 2024. Appellante en haar advocaat zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. E.H. Siemeling en E.M. van den Berg. In de zaken 22/363 PW en 22/1436 PW doet de Raad afzonderlijk uitspraak.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand ingevolge de Participatiewet (PW).
1.2.
Op 25 mei 2020 heeft appellante bij het college bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van het verplicht eigen risico die haar zorgverzekeraar bij haar in rekening heeft gebracht op grond van de Zvw.
1.3.
Het college heeft met een besluit van 18 juni 2020, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 26 oktober 2022 (bestreden besluit), de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat het hanteren van een verplicht eigen risico een bewuste keuze van de wetgever is geweest, zodat sprake is van een uitputtende passende en toereikende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW. Dit staat aan het verlenen van bijzondere bijstand in de weg, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Zulke omstandigheden doen zich hier niet voor. Er is niet gebleken van een acute noodsituatie, die op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW tot toekenning moet leiden. Verder voert het college het college geen beleid op grond waarvan in afwijking van artikel 15, eerste lid, en artikel 16, eerste lid, van de PW aanspraak bestaat op bijzondere bijstand voor de kosten van het verplichte eigen risico. Er bestaat daarom geen grond om aan appellante bijzondere bijstand voor deze kosten te verlenen.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit gehandhaafd.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het verplicht eigen risico ingevolge de Zvw in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regel die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk is, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Vanaf 1 januari 2008 is in de Zvw voor iedere verzekerde van 18 jaar of ouder een verplicht eigen risico opgenomen. [1] De zorgverzekeraar brengt de kosten van het verplicht eigen risico in rekening bij de verzekerde. Tussen partijen is niet in geschil dat artikel 15, eerste lid, van de PW in de weg staat aan het verlenen van bijzondere bijstand voor die kosten.
4.2.
Appellante heeft aangevoerd dat het college in haar geval toch bijzondere bijstand had moeten verlenen. Volgens haar heeft de wetgever destijds, bij de afschaffing van de regeling ‘Compensatie Eigen Risico’, de gemeenten opgeroepen om chronisch zieken en gehandicapten een alternatief te bieden voor de vergoeding van de kosten van het verplicht eigen risico. Appellante wijst in dit kader op een brief van 25 januari 2013 van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. [2] Uit deze brief blijkt volgens haar dat de minister de gemeenten weliswaar niet verplicht heeft om voor deze kosten bijzondere bijstand te verlenen, maar wel dat het de bedoeling was dat na de afschaffing van de regeling de chronisch zieken en gehandicapten, de mensen die tot deze doelgroep behoren gericht zouden worden ondersteund wanneer zij door de meerkosten in de problemen zouden komen.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet, alleen al niet omdat uit de door appellante bedoelde brief niet is af te leiden, zoals zij zelf ook heeft onderkend, dat het college ondersteuning moet bieden in de vorm van bijzondere bijstand voor de kosten van het verplicht eigen risico. Daarbij komt dat appellante niet heeft gesteld en ook niet is gebleken dat zij behoort tot de groep mensen waarop de brief betrekking heeft.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat wat appellante heeft aangevoerd niet leidt tot het oordeel dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het verplicht eigen risico ingevolge de Zvw had moeten toewijzen.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en appellante de door haar gevraagde bijzondere bijstand niet krijgt.
4.6.
Voor een veroordeling tot vergoeding van schade bestaat daarom geen grond.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk en A.M. Overbeeke en A. Hoogenboom als leden, in tegenwoordigheid van F. Sporrel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2024.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) F. Sporrel

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regel

Artikel 15, eerste lid, van de PW
Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.

Voetnoten

1.Zie artikel 19, eerste lid, van de Zvw.
2.Zie: