ECLI:NL:CRVB:2024:1867

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
23/2054 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Wajong-uitkering aan jonggehandicapte op basis van duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante, die op de dag van haar 18e verjaardag, 12 november 2021, niet duurzaam arbeidsongeschikt was. Appellante had aangevoerd dat zij op die datum als jonggehandicapte moest worden aangemerkt, omdat zij geen arbeidsvermogen had door haar autisme en burn-out. Het Uwv had echter geconcludeerd dat haar situatie niet duurzaam was, wat door de rechtbank werd bevestigd. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de medische rapporten en de argumenten van appellante. De Raad oordeelde dat het Uwv aannemelijk had gemaakt dat er op de datum van de aanvraag mogelijkheden tot arbeidsparticipatie waren, en dat de rechtbank terecht geen deskundige heeft benoemd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en de weigering van de Wajong-uitkering bleef in stand. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/2054 WAJONG
Datum uitspraak: 2 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 juni 2023, 22/4130 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op [geboortedatum] 2017 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) duurzaam niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden op 12 november 2021 (datum aanvraag) als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. Y. Schippers, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 juli 2024. Voor appellante zijn verschenen mr. Schippers en de ouders van appellante. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Praagman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1999, heeft met een door het Uwv op 12 november 2021 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij is vermeld dat zij autisme en een burn-out heeft. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van Inter-Psy (psycholoog A.E. Wattenburg) van 19 augustus 2021. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante weliswaar op de datum van de aanvraag geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 23 maart 2022 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 27 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
2.2.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk uiteen heeft gezet waarom het ontbreken van het arbeidsvermogen niet duurzaam wordt geacht. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is niet uit te sluiten dat acceptatie en integratie van de problematiek en de daarop geënte psychotherapie – waaronder ook het aanleren van meer constructieve copingstrategieën, zoals ook het voldoende bewaken van grenzen –, op termijn meer duurzame arbeidsparticipatie mogelijk moet maken. Meer concreet is er hierbij een reële verwachting voor een belastbaarheid van ten minste vier uur per dag in verder passende omstandigheden. Het zal volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan gaan om een kleinschalige, vrij prikkelarme werkomgeving met een duidelijk, goed gestructureerd takenpakket, waarbij ook geen groot appel gedaan zal worden op communicatiewederkerigheid en intensieve samenwerking. De rechtbank heeft deze motivering navolgbaar geacht en vindt daarbij van belang dat in de tussentijdse evaluatie van Inter-Psy van 20 september 2022 is geconcludeerd dat er, aansluitend op de vorige evaluatie van mei 2022, ook in de afgelopen maanden enige verbetering is gekomen ten aanzien van zelfacceptatie en erkenning van de problematiek en het functioneren. De rechtbank heeft geoordeeld dat het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat in het licht van de huidige behandeling niet is uitgesloten dat het arbeidsvermogen van appellante zich zal kunnen ontwikkelen en dat van het duurzaam ontbreken daarvan vooralsnog geen sprake is, voldoende steun vindt in de medische informatie. Appellante heeft niet met nadere (medische) stukken aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van de duurzaamheid van haar medische situatie.
2.3.
Omdat de rechtbank geen aanknopingspunten heeft om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het benoemen van een deskundige.
2.4.
Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden navolgbaar is. Dat appellante de taak ‘scannen’ niet zou kunnen uitvoeren is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De geschiktheid van de geselecteerde taak is naar het oordeel van de rechtbank toereikend gemotiveerd.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen de uitspraak aangevoerd dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet met haar heeft gesproken. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. Appellante heeft gesteld dat diverse behandelingen in het verleden niet hebben geleid tot resultaten en de huidige behandeling niet gericht is op maatschappelijke inzet van appellante, maar op acceptatie. Appellante kan zonder mantelzorg en behandeling niet zelfstandig leven. Zij heeft al twaalf jaar forse beperkingen en sinds haar achttiende is er al geen zicht op herstel. De ASS en ADD zijn levenslange ontwikkelingsstoornissen die haar blijvend beperken. Vanwege de tegenstrijdigheden tussen het relaas van appellante en de medische situatie zoals die blijkt uit de stukken van haar behandelaars enerzijds en de beoordeling door het Uwv anderzijds, verzoekt appellante de Raad een deskundige te benoemen.
3.2.
Verder heeft appellante aangevoerd dat zij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden en dat zij de geselecteerde taak niet kan uitvoeren als gevolg van haar ziektebeeld. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij verwezen naar informatie van psycholoog Wattenburg.
Het standpunt van het Uwv
3.3.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Niet in geschil is dat appellante sinds 12 november 2021, de datum van de aanvraag, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat zij voldoet aan de voorwaarde dat zij niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Ter zitting hebben partijen ook onderschreven dat bij appellante al vanaf het achttiende jaar sprake is van het ontbreken van arbeidsvermogen. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.2.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [1] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [2] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) [3] kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn. [4]
4.3.
De rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat op 12 november 2021 niet uitgesloten was dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellante zich konden ontwikkelen. De overwegingen die aan dit oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
De door appellante in hoger beroep ingebrachte informatie, waarin staat dat de behandeling wordt afgerond, er geen andere behandelingen zijn waar nu nog verbetering van kan worden verwacht en dat de beperkingen niet minder zullen worden, leidt niet tot een ander oordeel. Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat voor een positieve beantwoording van de vraag of de participatiemogelijkheden zich kunnen ontwikkelen, niet hoeft vast te staan dat appellante in de toekomst in staat zal zijn arbeidsvermogen te verwerven. Het gaat om een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie op dat moment, waarbij de omstandigheid dat (achteraf bezien) die verbetering niet heeft plaatsgevonden geen rol mag spelen. [5] Op 12 november 2021 was geen sprake van een situatie waarin appellante geen enkel perspectief meer had op ontwikkeling en waarin herstel was uitgesloten. Appellante was, zo blijkt uit de brief van Inter-Psy van 3 maart 2022, in oktober 2021 begonnen met intensieve behandelingen en therapieën bij Inter-Psy. In hoger beroep is duidelijk geworden dat die behandelingen voor appellante niet tot het door haar gewenste resultaat hebben geleid, maar dat was ten tijde van de beoordeling door het Uwv niet bekend.
4.5.
Verder heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig is omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet met haar heeft gesproken in aanwezigheid van haar behandelaar. Appellante heeft bij brief van 26 september 2022 echter zelf laten weten niet bij de hoorzitting aanwezig te zullen zijn, omdat een gesprek met medewerkers van het Uwv een te grote impact op haar heeft. De gemachtigde van appellante en haar vader zijn wel bij de hoorzitting aanwezig geweest. Het is aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep om te beoordelen of hij voldoende informatie heeft om tot een beoordeling te kunnen komen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende toegelicht dat, hoewel de heroverweging in bezwaar wat gecompliceerd wordt door het feit dat appellante niet op de hoorzitting aanwezig was, dit wel verantwoord mogelijk is op basis van voorliggende gegevens en bevindingen. Gelet op deze omstandigheden vindt de Raad het onderzoek van het Uwv niet onzorgvuldig. Omdat er geen twijfel is over de medische grondslag van het bestreden besluit, wijst de Raad het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen af.
4.6.
In wat appellante heeft aangevoerd over de arbeidskundige beoordeling wordt geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat uit de opleidingen die appellante heeft gevolgd en haar werkverleden blijkt dat zij over basale werknemersvaardigheden beschikt. Ook is voldoende toegelicht dat appellante de geselecteerde taak kan uitvoeren omdat het fysiek licht werk in een rustige werkomgeving betreft waar gewerkt wordt in een redelijk solistische functie onder leiding van een collega.
4.7.
Gelet op 4.3 tot en met 4.6 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellante op 12 november 2021 niet duurzaam was en appellante daarom op die datum niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden Smit als voorzitter en S.B. SmitColenbrander in en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden Smit
(getekend) D. Schaap

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
2.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.
3.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
4.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 16 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2507.