ECLI:NL:CRVB:2024:1863

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
18/2108 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding en proceskostenveroordeling na intrekking van het hoger beroep door appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het hoger beroep door de appellant is ingetrokken. Dit gebeurde omdat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met gewijzigde beslissingen op bezwaar van 5 januari 2023 en 24 augustus 2023 tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de appellant. De appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen besluiten van het Uwv, en na de intrekking van het hoger beroep heeft de Raad de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) als partij aangemerkt in verband met een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in deze procedure is overschreden met twee jaar en twee maanden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 2.500,- aan de appellant. Daarnaast is de Staat veroordeeld tot vergoeding van proceskosten van € 437,50 en het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van de appellant tot een totaalbedrag van € 9.334,53. De uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier, en is openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024.

Uitspraak

18/2108 ZW, 20/3489 ZW
Datum uitspraak: 2 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 maart 2018, 17/3550 (aangevallen uitspraak 1) en van 26 augustus 2020, 19/6745 (aangevallen uitspraak 2) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H.G. in de Braekt hoger beroepen ingesteld.
De zaken zijn behandeld ter zitting van 28 juli 2021, waarna het onderzoek is heropend.
Als opvolgend gemachtigde heeft mr. I. Renet zich gesteld.
Op verzoek van de Raad heeft drs. F.M. Brouwer, verzekeringsarts, op 11 juli 2022 een rapport uitgebracht. Partijen hebben op dit rapport gereageerd, waarna de deskundige zijn reactie heeft ingezonden.
Het Uwv heeft naar aanleiding van het rapport op 5 januari 2023 en 24 augustus 2023 gewijzigde beslissingen op bezwaar genomen, waarbij aan appellante alsnog een
IVA-uitkering is toegekend.
Bij brieven van 6 februari 2023, 30 juni 2023, 3 november 2023 en 17 november 2023 heeft mr. Renet daarop namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten en vergoeding van schade ten gevolg van het overschrijden van de redelijke termijn.
Het Uwv heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Naar aanleiding van het verzoek van appellante om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

De hoger beroepen

1.1.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
1.2.
Op grond van artikel 8:88, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
1.3.
Namens appellante zijn de hoger beroepen ingetrokken omdat het Uwv met de nieuwe beslissingen op bezwaar van 5 januari 2023 en 24 augustus 2023 volledig aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen. Het Uwv heeft daarbij ook de kosten van bezwaar vergoed.
1.4.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten die appellante redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), begroot op:
€ 2.187,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van de zienswijze)(18/2108 ZW);
€ ‬1.750,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting) (20/3489 ZW);
€ 1.750,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) (20/3489 ZW);
in totaal € 5.687,50 voor verleende rechtsbijstand.
1.5.
De reiskosten van appellante voor het vervoer naar DC Klinieken en WPEX en de zitting in hoger beroep komen voor vergoeding in aanmerking tot een bedrag van € 104,06 op basis van openbaar vervoer tweede klas.
1.6.
Appellante heeft in hoger beroep expertiserapporten van Chiasma Medisch Advies B.V. en WPEX ingezonden. Voor deze werkzaamheden heeft appellante om vergoeding van in totaal € 4.921,68 verzocht. De Raad is van oordeel dat deze vordering slechts gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking komt. Alleen de uren van de medisch adviseur komen voor vergoeding in aanmerking tegen het in het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) vermelde uurtarief. De op de specificatie van de factuur van WPEX genoemde administratiekosten komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet in deze kosten voorziet. Dit betekent dat de volgende bedragen door het Uwv moeten worden vergoed:
- Chiasma Medisch Advies: € 136,19 x 8,5 uur = € 1.157,61
- WPEX: € 136,19 x 13 uur = € 1.770,47
Op grond van artikel 15 van het Bts worden de bedragen verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd. Het voorgaande betekent dat voor vergoeding in aanmerking komt een bedrag van € 2.928,08 en een bedrag van € 614,89 aan omzetbelasting (van 21%). In totaal dient daarom een bedrag van € 3.542,97 door het Uwv te worden vergoed.
1.7.
In totaal bedragen de te vergoeden kosten voor het Uwv (€ 5.687,50 + € 104,06 +
€ 3.542,97 =) € 9.334,53.
2. Ook zal de Raad bepalen dat het Uwv de in beroep en hoger beroep betaalde griffierechten van (in totaal) € 93,- respectievelijk (in totaal) € 257,- vergoedt.
Schadevergoeding
3.1.
Voor het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geldt het volgende.
3.2.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (zie de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Verder heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
3.3.
Als de intrekking van het hoger beroep plaatsvindt na een tegemoetkomend besluit dan eindigt de redelijke termijn op het moment waarop het tegemoetkomend besluit is bekendgemaakt (zie de uitspraak van de Raad van 11 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:91).
3.4.
In dit geval is het tegemoetkomend besluit op 5 januari 2023 bekendgemaakt. Vanaf de datum van ontvangst door het Uwv van het bezwaarschrift op 6 november 2016 tot de bekendmaking van het tegemoetkomend besluit heeft de procedure zeven jaar en twee maanden geduurd. In de zaak zelf noch in de opstelling van appellante zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met twee jaar en twee maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 2.500,-. De Raad stelt vast dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is geschonden. De Staat wordt daarom veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellante tot een bedrag van € 2.500,-.
3.5.
Er bestaat aanleiding de Staat te veroordelen in de proceskosten van appellante ter zake het verzoek om schadevergoeding. Deze kosten worden begroot op € ‭437,5‬0 voor het indienen van het verzoek (1 punt met wegingsfactor 0,5).‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan appellante van een vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 2.500,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 437,50;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 9.334,53;
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding van het door appellante betaalde griffierechten tot een bedrag van € 350,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) D. Kovac