In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 25 mei 2018, vastgesteld door het Uwv op 74,07%. Appellante betwist deze vaststelling en stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld.
Het proces begon met een hoger beroep van appellante, vertegenwoordigd door mr. M.H.G. van der Leest, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Raad heeft een onafhankelijke deskundige, verzekeringsarts L. Greveling-Fockens, ingeschakeld om de medische situatie van appellante te beoordelen. Na een zorgvuldige evaluatie concludeerde Greveling-Fockens dat appellante op energetische gronden een lichte urenbeperking heeft, maar dat zij in staat is om zes uur per dag en 30 uur per week te werken.
De Raad oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht heeft vastgesteld op 74,07%. Daarnaast heeft appellante een verzoek ingediend om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad concludeert dat de redelijke termijn met twee jaar en vijf maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 2.500,-. De Raad heeft ook de proceskosten van appellante toegewezen, die in totaal € 4.375,- bedragen, en het griffierecht van € 180,- vergoed.