In deze zaak gaat het om de buitenbehandelingstelling van de aanvraag om bijstand van appellante door het college van burgemeester en wethouders van Hengelo. Appellante had op 19 november 2018 een aanvraag om bijstand ingediend, maar het college stelde deze buiten behandeling omdat zij de gevraagde bankafschriften niet tijdig had ingeleverd. Appellante betwistte deze beslissing en stelde dat de buitenbehandelingstelling disproportioneel was, omdat zij de gevraagde stukken later alsnog had overgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar in hoger beroep oordeelde de Centrale Raad van Beroep dat het college de aanvraag niet buiten behandeling had mogen stellen. De Raad oordeelde dat appellante een zwaarwegend belang had bij het in behandeling nemen van haar aanvraag, ook al was het recht op bijstand op dat moment niet vastgesteld. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en droeg het college op om een nieuwe inhoudelijke beslissing te nemen op het bezwaar van appellante. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.500,- bedroegen.