ECLI:NL:CRVB:2024:1839

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
19/3333 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van de toekenning van een IVA-uitkering aan een volledig arbeidsongeschikte betrokkene

In deze zaak gaat het om de herbeoordeling van de toekenning van een IVA-uitkering aan betrokkene, die door het Uwv was geweigerd op basis van de stelling dat zijn volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was. Appellante, de werkgever van betrokkene, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het standpunt van het Uwv had gevolgd. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de deskundige dr. J.P. ter Bruggen benoemd om de medische situatie van betrokkene te beoordelen. De deskundige concludeerde dat betrokkene lijdt aan chronische rugpijn en andere klachten, en dat een operatie niet zal leiden tot een verbetering van zijn belastbaarheid. De Raad heeft het hoger beroep van appellante gegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad oordeelde dat de volledige arbeidsongeschiktheid van betrokkene duurzaam is en dat hij recht heeft op een IVA-uitkering met terugwerkende kracht. Tevens is het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht van appellante.

Uitspraak

Datum uitspraak: 25 september 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 juni 2019, 18/1980 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] ten [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd aan betrokkene een IVA-uitkering toe te kennen, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Volgens appellante zijn de beperkingen van betrokkene duurzaam. De Raad volgt dit standpunt en komt tot het oordeel dat betrokkene in aanmerking moet worden gebracht voor een IVA-uitkering.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.S. Träger hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens betrokkene heeft mr. E. Hoekstra bericht dat betrokkene wenst deel te nemen aan de procedure en een zienswijze ingediend.
Het Uwv heeft ter beantwoording van een vraag van de Raad een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep met bijlagen ingebracht.
Mr. K. Gomes heeft zich als opvolgend gemachtigde van appellante gesteld.
Partijen hebben nadere reacties en stukken ingebracht.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 april 2022. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Gomes. Het Uwv en betrokkene zijn niet verschenen.
Het onderzoek is na de zitting heropend. De Raad heeft dr. J.P. ter Bruggen, neuroloog, benoemd als deskundige. De deskundige heeft op 1 maart 2023 rapport uitgebracht.
Appellante en het Uwv hebben hierop hun zienswijzen ingediend. De deskundige heeft op 13 juni 2023 nader gerapporteerd en op 5 oktober 2023 aanvullende vragen van de Raad beantwoord.
Het Uwv heeft geen aanleiding gezien het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een nadere zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Omdat betrokkene geen toestemming heeft gegeven haar medische gegevens aan appellante te verstrekken, heeft de Raad onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat kennisneming van medische stukken is voorbehouden aan de gemachtigde van appellante. De Raad zal terughoudend zijn met het opnemen van gedetailleerde inhoudelijk medische overwegingen in deze uitspraak om te voorkomen dat appellante alsnog kennisneemt van de medische situatie van betrokkene.
1.1.
Het Uwv heeft aan betrokkene, ex-werknemer van appellante, met ingang van 29 juli 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Aansluitend is een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
1.2.
Naar aanleiding van een verzoek van 22 december 2016 van appellante om herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene heeft een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Het Uwv heeft bij besluit van 17 maart 2017 de WIA-uitkering van betrokkene ongewijzigd voortgezet, omdat betrokkene volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 9 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft – na een tussenuitspraak – het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat het Uwv de proceskosten en het griffierecht moet vergoeden. De rechtbank heeft overwogen dat het geschil zich toespitst op de vraag of een (in het kader van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling relevant) deel van de fysieke beperkingen die bij betrokkene zijn vastgesteld door een operatieve ingreep kunnen worden opgeheven, waardoor deze beperkingen niet duurzaam zijn te achten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv na de tussenuitspraak met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 januari 2019 voldoende onderbouwd dat betrokkene ook met zijn psychische klachten een operatie zou kunnen ondergaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft te kennen gegeven dat met een operatieve ingreep beperkingen in de rubrieken fysieke werkomgeving, dynamische handelingen en statische houdingen deels zouden kunnen worden opgeheven. Op grond van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde fictieve Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 januari 2018, waarin alleen de duurzame beperkingen zijn opgenomen, is appellante niet duurzaam arbeidsongeschiktheid geacht. Met de nadere motivering is volgens de rechtbank voldoende onderbouwd dat in de situatie van betrokkene sprake is van een reële behandelmethode, zodat mag worden verwacht dat de arbeidsmogelijkheden van betrokkene – op termijn – zouden kunnen toenemen. Het Uwv heeft de arbeidsongeschiktheid van betrokkene op de in geding zijnde datum terecht niet als duurzaam als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA aangemerkt.
Het standpunt van appellante
3.1.
In hoger beroep heeft appellante het standpunt gehandhaafd dat het onderzoek door de artsen van het Uwv onzorgvuldig is geweest en dat de medische beperkingen van betrokkene zijn onderschat. Ten onrechte is gesteld dat er nog reële fysieke en psychische behandelingsmogelijkheden zijn ter verbetering van de belastbaarheid. Subsidiair is gesteld dat op grond van de fictieve FML de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor betrokkene. Volgens appellante is de arbeidsongeschiktheid van betrokkene volledig en duurzaam.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft gevolgd dat de arbeidsongeschiktheid van betrokkene wel volledig is, maar niet duurzaam. De Raad doet dit aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten ligt uitsluitend de vraag voor of de volledige arbeidsongeschiktheid van betrokkene daarnaast ook geacht moet worden duurzaam te zijn, zodat betrokkene op grond van artikel 48 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. [1] Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.3.
Omdat partijen van inzicht verschillen over de vraag of een operatie gelet op de al langer bestaande rugaandoening van betrokkene in voor de beoordeling van zijn recht op uitkering relevante zin tot verbetering van de belastbaarheid zal leiden, heeft de Raad dr. J.P. ter Bruggen, neuroloog, benoemd als deskundige.
4.4.
De deskundige heeft in zijn rapport van 1 maart 2023 geconcludeerd dat bij betrokkene sprake is van chronische rugpijn met onder andere SI-strainklachten onbegrepen knie en voetklachten, met langer bestaande ernstige psychische klachten. De deskundige heeft de vraag of een operatieve ingreep de beperkingen van betrokkene zullen verminderen en de belastbaarheid kan verbeteren, ontkennend beantwoord. Een operatie zal volgens de deskundige de belastbaarheid en duurbelasting van betrokkene niet verbeteren. Daarbij heeft hij vermeld dat een (door de deskundige benoemde) operatie als regel weliswaar een verbetering van de loopafstand geeft, maar niet van de rugpijn en andere pijnklachten.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 4 april 2023 in reactie op het rapport van de deskundige onder meer opgemerkt dat nu de deskundige heeft vermeld dat een operatie als regel geen verbetering geeft van betrokkenes rugpijn, maar wel van zijn loopafstand, kan worden gesteld dat de beperking ten aanzien van lopen tijdens het werk, zoals opgenomen in de FML van 14 maart 2017, te weten “beperkt, kan zo nodig gedurende een beperkt deel van de werkdag (ongeveer 1 uur) lopen,” kan afnemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan zich daarom niet vinden in de ontkennende beantwoording van de vraag of een operatie de belastbaarheid en duurbelasting van betrokkene, althans de fysieke belastbaarheid, zal verbeteren.
4.6.
De deskundige heeft hierop bij brief van 13 juni 2023 te kennen gegeven dat hij in de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding heeft gezien zijn standpunt te wijzigen. Bij brief van 5 oktober 2023 heeft de deskundige verduidelijkt dat na een operatie zeer vaak een verbetering van de loopafstand optreedt, maar alleen mits andere factoren (zoals knie- en voetklachten en psychische klachten) geen belemmering vormen. Hij heeft uitdrukkelijk te kennen gegeven dat het volgens hem onzeker is of een verbetering van het lopen de beperking in afdoende mate zou doen afnemen. Ook zal de pijn in het been mogelijk verminderen, maar niet in klinisch relevante mate. Datzelfde geldt in sterkere mate voor pijn in de rug. Aangezien er tevens als comorbiditeit ook SI-klachten, knieklachten en voetklachten bestaan, heeft de deskundige geen zekere uitspraak kunnen doen of de operatie de beperking van betrokkene op lopen significant zal doen afnemen. De deskundige heeft te kennen gegeven dit te betwijfelen, zeker bij een onwillige patiënt ten aanzien van een operatie. Hij heeft dan ook niet het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven dat na een operatie een verbetering van de belastbaarheid van betrokkene optreedt. Daarbij heeft hij erop gewezen dat ook de behandelend neuroloog diezelfde mening is toegedaan.
4.7.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in deze nadere reactie van de deskundige geen aanleiding gezien voor een ander standpunt. Volgens haar kan worden vastgesteld dat verbetering van de belastbaarheid na operatief ingrijpen niet uitgesloten is en dat er zelfs een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid bestaat. Daarbij heeft zij erop gewezen dat de deskundige heeft gesteld dat hij vanwege comorbiditeit bij betrokkene geen zekere uitspraak kan doen of de operatie diens beperking op lopen significant zal doen afnemen, maar dat hij ook niet heeft gesteld dat het uitgesloten is dat een operatie de beperking van betrokkene significant zal doen afnemen noch dat er daarmee een meer dan een geringe kans op verbetering van de belastbaarheid bestaat.
4.8.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de door deskundige gegeven motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft betrokkene onderzocht, de medische informatie in kaart gebracht en bestudeerd en daarbij de informatie van de behandelend sector, met name de informatie van behandelend neuroloog, betrokken. De deskundige heeft overtuigend gemotiveerd dat een operatie de belastbaarheid en duurbelasting van betrokkene niet zal verbeteren. In zijn rapport heeft de deskundige gesteld dat een operatie als regel geen verbetering geeft van rugpijn, maar wel van de loopafstand, maar in zijn reactie van 5 oktober 2023 heeft hij nader toegelicht dat het onzeker is of een operatie de beperking op lopen in afdoende mate doet afnemen. De deskundige heeft benadrukt dat hij het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat na een operatie een fysieke verbetering van de belastbaarheid van betrokkene optreedt, niet onderschrijft. Er is geen aanleiding om de deskundige in zijn bevindingen en conclusies niet te volgen. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de deskundige niet heeft gesteld dat significante verbetering van de belastbaarheid na operatief ingrijpen niet uitgesloten is noch dat er een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid bestaat, en dus geen sprake is van duurzaamheid, volgt de Raad niet. De deskundige heeft ten aanzien van bedoelde operatie weliswaar opgemerkt dat daarbij zeer vaak een verbetering van de loopafstand optreedt, maar daarbij uitdrukkelijk het voorbehoud gemaakt dat dit alleen zo is als andere factoren daarbij geen belemmering vormen. Zoals uit het rapport en de brieven van de deskundige blijkt is bij betrokkene juist sprake van comorbiditeit en dit maakt in dit geval dat de belastbaarheid van betrokkene na een operatie naar zijn verwachting niet zal verbeteren.

Conclusie en gevolgen

4.9.
Dit betekent dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt, voor zover aangevochten, vernietigd. Ook het bestreden besluit wordt vernietigd. Op basis van de conclusies van de deskundige moet ervan worden uitgegaan dat alle beperkingen in de FML van 14 maart 2017 duurzaam zijn en dat daarom de volledige arbeidsongeschiktheid van betrokkene ook duurzaam is.
4.10.
Daarom wordt aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 17 maart 2017 te herroepen, te bepalen dat betrokkene met ingang van 22 december 2016, de datum van het in 1.2 genoemde verzoek van appellante, recht heeft op een IVAuitkering en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 2.187,50 in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de zienswijze op het rapport van de deskundige met een waarde van € 875,- per punt). Tevens dient het Uwv het door appellante betaalde griffierecht in hoger beroep te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 9 februari 2018;
- herroept het besluit van 17 maart 2017;
- bepaalt dat betrokkene met ingang van 22 december 2016 recht heeft op een IVAuitkering;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 9 februari 2018;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van in totaal € 2.187,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 519,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin als voorzitter en A.I. van der Kris en C. Karman als leden, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) M.D.F. de Moor

Voetnoten

1.CRvB 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896.