ECLI:NL:CRVB:2024:1838
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging Wajong-uitkering na vestiging in het buitenland en de toepassing van het exportverbod
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die zijn Wajong-uitkering had verloren na zijn verhuizing naar Israël. De appellant, die sinds 2004 een Wajong-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van het feit dat hij in het buitenland woonde. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor het ontvangen van de uitkering in het buitenland, en had de uitkering per 1 juli 2021 beëindigd. De rechtbank Den Haag had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Raad heeft de zaak behandeld via een beeldverbinding en heeft de argumenten van de appellant en het Uwv gehoord. De appellant stelde dat de beëindiging van zijn uitkering onbillijk was en dat hij recht had op voortzetting van de uitkering op basis van de hardheidsclausule. De Raad oordeelde echter dat de redenen voor de verhuizing van de appellant en zijn verzorgers naar Israël voornamelijk subjectief waren en niet voldeden aan de objectieve en dwingende criteria die in de Beleidsregels zijn vastgesteld. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had besloten de Wajong-uitkering te beëindigen, maar wijzigde de beëindigingsdatum van 1 juli 2021 naar 1 december 2021, omdat het Uwv dit in een nieuw besluit had erkend.
De Raad oordeelde verder dat de weigering om ontheffing te verlenen van het exportverbod van de Wajong-uitkering niet in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), aangezien de appellant en zijn verzorgers zich in Israël konden vestigen zonder dat dit hun gezinsleven in gevaar bracht. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellant gegrond, maar bevestigde de beëindiging van de Wajong-uitkering per 1 december 2021. Het Uwv werd verplicht het griffierecht aan de appellant terug te betalen.