In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R. Kaya, heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn Wajong-uitkering. De appellant stelde dat hij de besluiten niet had ontvangen en dat de bezwaartermijn daarom niet was aangevangen. De Raad oordeelde dat het Uwv de bezwaren van appellant ontvankelijk had moeten verklaren, omdat het Uwv niet aannemelijk had gemaakt dat de besluiten op de juiste wijze waren bekendgemaakt. De Raad vernietigde de beslissing van de rechtbank en het bestreden besluit van het Uwv, met uitzondering van het besluit van 25 maart 2021, en droeg het Uwv op om opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.500,-. De uitspraak benadrukt de verplichting van het bestuursorgaan om aan te tonen dat besluiten op de juiste wijze zijn bekendgemaakt, vooral wanneer een geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen.