ECLI:NL:CRVB:2024:1798
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering herziening WAO-dagloon na herhaalde aanvraag zonder nieuwe feiten of veranderde omstandigheden
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 19 december 2022 het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had geweigerd om het WAO-dagloon van appellant te herzien, dat oorspronkelijk was vastgesteld op 28 april 1999. Appellant stelde dat het Uwv bij de vaststelling van het dagloon verkeerde gegevens had gebruikt en dat er nieuwe feiten waren die een herziening rechtvaardigden. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op een zitting op 1 augustus 2024, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.H.A.J. Slaats, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.J.H.H. Fuchs.
De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om het dagloon te herzien, omdat appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangetoond die een herziening rechtvaardigden. De Raad benadrukte dat het aan appellant was om bewijs te leveren voor zijn stellingen, maar dat hij niet had aangetoond dat het oorspronkelijke besluit onjuist was. De rechtbank had terecht overwogen dat de stukken die appellant had ingediend, geen nieuwe feiten of omstandigheden waren in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, wat betekent dat het Uwv niet verplicht was om terug te komen op het eerder vastgestelde WAO-dagloon.