Uitspraak
8 november 2021, 21/285 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een verzoek van appellante om terug te komen van een eerdere weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante had in 2002 een aanvraag ingediend, die op 16 januari 2003 werd afgewezen omdat zij in staat werd geacht meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Na meerdere herhaalde aanvragen, die ook werden afgewezen, diende appellante op 30 juli 2020 een verzoek in om terug te komen van de eerdere beslissing. Het Uwv weigerde dit verzoek, wat leidde tot een rechtsgang. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep aantekende bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad heeft de zaak op 7 juni 2023 behandeld, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat de door appellante ingebrachte medische gegevens niet nieuw waren en dat de verzekeringsartsen de situatie van appellante adequaat hadden beoordeeld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het verzoek om terug te komen van de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten, omdat het hoger beroep niet slaagde.