ECLI:NL:CRVB:2024:1740

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
23/2541 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ANW-uitkering wegens minder dan 45% arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep staat de vraag centraal of de Sociale verzekeringsbank (Svb) de ANW-uitkering van appellante per 1 februari 2022 terecht heeft beëindigd, omdat appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt is. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank Overijssel, die eerder het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De Svb had op basis van een medisch en arbeidskundig onderzoek van het Uwv geconcludeerd dat appellante niet langer aan de voorwaarden voor de ANW-uitkering voldeed. De Raad oordeelt dat de medische rapporten van het Uwv voldoende onderbouwing bieden voor de beslissing van de Svb. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar uitkering, maar de Raad oordeelt dat de Svb terecht geen aanleiding heeft gezien om af te wijken van de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad wijst erop dat appellante in hoger beroep grotendeels herhaalt wat zij in beroep heeft aangevoerd, zonder nieuwe objectieve medische informatie te overleggen die haar standpunt ondersteunt. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de belastbaarheid van appellante in de geselecteerde functies niet wordt overschreden en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Hierdoor blijft de beëindiging van de ANW-uitkering per 1 februari 2022 in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

23/2541 ANW
Datum uitspraak: 5 september 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 16 augustus 2023, 22/951 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
In deze uitspraak staat de vraag centraal of de Svb de ANW-uitkering van appellante per 1 februari 2022 terecht heeft beëindigd, omdat appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt is. Net als de rechtbank beantwoordt de Raad die vraag bevestigend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.G.J. Spiekker, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Spiekker. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.F.M. Vonk.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontving vanaf 1 juni 2014 een ANW [1] -uitkering, omdat haar partner was verzekerd voor de ANW, zij nabestaande is en voor ten minste 45% arbeidsongeschikt was.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft het Uwv [2] op verzoek van de Svb een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht naar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. Het Uwv heeft de Svb met een brief van 22 november 2021 laten weten dat appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt is. Aan dit oordeel ligt het rapport van een verzekeringsarts van 10 november 2021 en het rapport van een arbeidsdeskundige van 19 november 2021 ten grondslag.
1.3.
Met een besluit van 30 november 2021 heeft de Svb de ANW-uitkering van appellante met ingang van 1 februari 2022 beëindigd, omdat zij niet langer voor 45% of meer arbeidsongeschikt is.
1.4.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarbij heeft zij een brief van een neurochirurg van 8 december 2021 overgelegd. De Svb heeft het bezwaarschrift en de brief van de neurochirurg aan het Uwv voorgelegd. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft in zijn rapport van 14 april 2022 aanleiding gezien om een beperking toe te voegen voor overwerk en nachtdiensten. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv heeft vervolgens in het rapport van 22 april 2022 geconcludeerd dat de functies die de arbeidsdeskundige eerder had geselecteerd geschikt blijven waardoor appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt is.
1.5.
De Svb heeft het bezwaar met een besluit van 6 mei 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. De Svb verwijst hierbij naar de rapporten van het Uwv en stelt geen reden te zien om te twijfelen aan het advies van het Uwv.
1.6.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Zij heeft hierbij medische informatie overgelegd van een huisarts, een neurochirurg, een radioloog en een cardioloog.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Wel is geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd is met de Awb [3] omdat niet is gemotiveerd waarom kon worden afgezien van een spreekuurcontact. De rechtbank heeft de Svb de gelegenheid gegeven om een nadere motivering te geven. De Svb heeft hierop een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 december 2022 ingediend. In dit rapport wordt beschreven dat de in bezwaar ingebrachte medische informatie een bevestiging vormde van wat door de primaire arts was vastgesteld, zowel wat betreft de aard als de ernst van de psychische klachten en de rugklachten. Er is een consistent beeld als het gaat over de presentatie van appellante, het beloop en de verschillende behandelingen, de context, de coping van appellante en de beïnvloedende factoren. Verder is geen sprake van een recidief hernia nuclei pulposi of andere toegenomen klachten of belemmeringen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen reden om appellante alsnog te zien en geen aanwijzing dat de betreffende problematiek onjuist is beoordeeld. De rechtbank acht deze aanvullende motivering voldoende. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er blijk van gegeven op de hoogte te zijn geweest van de aard van alle relevante door appellente geclaimde klachten, bij het onderzoek en de beoordeling is alle aanwezige medische informatie inzichtelijk betrokken en de conclusie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep navolgbaar gemotiveerd. De rechtbank acht van belang dat sprake is van langer bestaande en onveranderde rugklachten en dat appellante zelf heeft aangegeven dat het mentaal beter gaat en de therapie is afgesloten. Met toepassing van artikel 6:22 van de Awb heeft de rechtbank het gebrek gepasseerd. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de Svb uitgaan van de juistheid van de medische rapporten van het Uwv. De rechtbank heeft vastgesteld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft onderzocht of er reden is om af te wijken van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige en of de primair geselecteerde functies nog steeds passend zijn. Appellante heeft geen specifieke gronden tegen de arbeidskundige beoordeling ingebracht. Nu de rechtbank geen aanleiding ziet te twijfelen aan het medisch en arbeidsdeskundige onderzoek door het Uwv heeft de Svb deze onderzoeken aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het niet met de uitspraak van de rechtbank eens. Appellante blijft van mening dat zij ten onrechte niet is gezien door een verzekeringsarts op een spreekuur. Verder dient de FML [4] te worden aangevuld met beperkingen wegens haar cardiale en psychische klachten. Ter onderbouwing heeft appellante een verzekeringsgeneeskundig rapport ingediend van een verzekeringsarts (medisch adviseur) H. Donkers van 20 oktober 2023, een aanvullend rapport van 15 november 2023 en een brief van een psycholoog van 30 december 2020.
Het standpunt van de Svb
3.2.
De Svb blijft bij het bestreden besluit. Ter onderbouwing heeft de Svb een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 februari 2024 ingediend.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn grotendeels een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak gemotiveerd besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust. Naar aanleiding van de door appellante ingebrachte verzekeringsgeneeskundige expertise van Donkers en de andere nog overgelegde gegevens, voegt de Raad hieraan het volgende toe.
Fysieke beperkingen
4.2.1.
Ten aanzien van de door appellante gestelde fysieke beperkingen heeft Donkers in zijn rapport geen aanvullende beperkingen benoemd. De medisch adviseur bevestigt de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wat betreft de rugklachten en de cardiale klachten. Om die reden bestaat er geen reden voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde fysieke beperkingen.
Psychische beperkingen
4.2.2.
Ten aanzien van de psychische beperkingen bestaat geen aanleiding appellante te volgen in haar standpunt dat zij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is vastgesteld. Appellante heeft niet met objectieve medische informatie onderbouwd dat de psychische beperkingen zijn onderschat. Overwogen wordt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling is uitgegaan van de informatie van de psycholoog van appellante en dat dit niet tot aanvullende beperkingen leidt. Hij stelt dat appellante volgens de psycholoog minder depressief was en in de laatste fase van rouw was. Daarnaast stelt hij dat de primaire verzekeringsarts rond de datum in geding concreet en navolgbaar heeft doorgevraagd over haar psychische klachten. Appellante gaf aan dat zij sinds de EMDRtherapie geen last meer heeft van de eerdere (psychische) klachten. Dit is consistent met haar dagverhaal. Dat appellante nu aangeeft te hebben gezegd dat het goed met haar ging omdat haar dochter erbij was, kan er niet toe leiden dat zij niet aan haar eerdere verklaring kan worden gehouden. Donkers heeft geen aanvullende psychische beperkingen benoemd. Wel heeft hij gesteld dat de informatie van de psycholoog en de bevindingen uit zijn spreekuur ruimte laten voor de opvatting dat appellante doorlopend gekampt heeft met klachten van rouw en depressie en daarmee ook op de datum in geding, 1 februari 2022, verminderd belastbaar was in het persoonlijk en sociaal functioneren. Evenwel heeft Donkers dit niet nader onderbouwd en wordt het niet ondersteund door medische informatie van bijvoorbeeld de huisarts van appellante of psycholoog.
Arbeidskundige grondslag
4.2.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de belastbaarheid van appellante in de geselecteerde functies niet wordt overschreden.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de Svb terecht de ANW-uitkering van appellante per 1 februari 2022 heeft beëindigd.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen als voorzitter en H. Lagas en M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2024.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) M. Dafir

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 11 van de Algemene nabestaandenwet
1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2. In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Artikel 14 van de Algemene nabestaandenwet
1. Recht op nabestaandenuitkering heeft de nabestaande die:
a. een ongehuwd kind heeft, dat jonger is dan 18 jaar en niet tot het huishouden van een ander behoort; of
b. arbeidsongeschikt is
1°. op en sedert de dag van overlijden van de verzekerde, of
2°. op en sedert de laatste dag van de maand waarin hij niet meer voldoet aan de voorwaarde bedoeld in onderdeel a, en wiens arbeidsongeschiktheid na de onderscheidenlijk onder 1° en 2° bedoelde dag ten minste drie maanden voortduurt, dan wel ten aanzien van wie aannemelijk is dat de arbeidsongeschiktheid ten minste drie maanden na de vorenbedoelde dag zal voortduren.
(…)
Artikel 16 van de Algemene nabestaandenwet
1. Het recht op nabestaandenuitkering eindigt, indien:
a. niet langer aan de voorwaarden van artikel 14, eerste lid, onderdelen a en b, wordt voldaan; of (…).

Voetnoten

1.Algemene nabestaandenwet.
2.Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Functionele mogelijkheden lijst.