ECLI:NL:CRVB:2024:1730
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van ZW-uitkering wegens benadelingshandeling door appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, werkzaam bij een werkgever, had aanvankelijk toestemming gekregen voor nevenwerkzaamheden, maar deze toestemming werd later ingetrokken. De werkgever heeft appellant opgedragen zijn nevenwerkzaamheden neer te leggen, maar appellant heeft hieraan geen gehoor gegeven. Dit leidde tot disciplinaire maatregelen, waaronder ontslag. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vervolgens de ZW-uitkering van appellant geweigerd op basis van een benadelingshandeling zoals bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de Ziektewet (ZW). De rechtbank had het beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellant een benadelingshandeling heeft gepleegd. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten en het beroep tegen het nieuwe besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De Raad heeft ook geoordeeld dat de weigering van de ZW-uitkering in stand blijft, omdat appellant opzettelijk zijn nevenfunctie niet heeft neergelegd, ondanks herhaalde waarschuwingen van de werkgever. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.