ECLI:NL:CRVB:2024:1691
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in WIA-zaak na tegemoetkomend besluit van het Uwv
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. M. Kühne, hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant. Het hoger beroep betreft de WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) en is ingediend tegen de uitspraken van de rechtbank van 28 augustus 2020 en 10 februari 2022. Tijdens de procedure heeft het Uwv, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen op 31 oktober 2023, waarop appellante haar hoger beroep op 18 december 2023 heeft ingetrokken. De Raad heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM niet is overschreden, ondanks dat de totale duur van de procedure meer dan vier jaar bedraagt. De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv moet worden veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.500,- bedragen, en dat het Uwv het griffierecht van € 877,- moet vergoeden. Het verzoek van appellante om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn is afgewezen. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2024.