ECLI:NL:CRVB:2024:1661
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en motiveringsgebrek in besluitvorming
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 17 augustus 2017 een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat volgens de Wet WIA vereist is voor het verkrijgen van een uitkering. Appellant betwistte deze beslissing en voerde aan dat het onderzoek van het Uwv onzorgvuldig was en dat hij meer medische beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing had geleverd voor zijn besluit. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv een motiveringsgebrek had, maar dit was hersteld in een aanvullend rapport. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering had toegekend, omdat appellant niet voldeed aan de vereiste mate van arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat de weigering van de WIA-uitkering in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.