ECLI:NL:CRVB:2024:1634

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
23/2350 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Venlo heeft deze aanvraag afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat de kosten voor de bewindvoering meer dan twee maanden voor de aanvraag waren opgekomen. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van de appellant tegen het besluit op bezwaar ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de kosten van beloning van een bewindvoerder ontstaan op de dag dat de bewindvoerder door de kantonrechter wordt benoemd. Dit is in lijn met de vaste rechtspraak. De Raad stelde vast dat de aanvraag om bijzondere bijstand pas op 2 december 2021 was ontvangen, terwijl de kosten al eerder waren gemaakt. De appellant voerde aan dat de kosten later waren opgekomen omdat de kantonrechter de bewindvoerder drie maanden de tijd had gegeven voor het opmaken van de boedelbeschrijving, maar de Raad oordeelde dat deze omstandigheden geen reden waren om af te wijken van de vaste rechtspraak.

De conclusie was dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

23.2350 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 juli 2023, 22/1151 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
Datum uitspraak: 13 augustus 2024
Zitting heeft: E.J.M. Heijs
Griffier: I van der Hout
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2023. Voor appellant is mr. G. Jajjiou, advocaat, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Staa.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om de afwijzing van een aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor de aanvangskosten van bewindvoering. Het college heeft die aanvraag afgewezen, omdat de kosten langer dan twee maanden voor de aanvraag zijn opgekomen. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit op bezwaar van 13 april 2022, waarbij de afwijzing is gehandhaafd, ongegrond verklaard. Appellant is het hiermee niet eens.
Voor kosten die zijn ontstaan voor de datum waarop de aanvraag om bijzondere bijstand is ingediend wordt in beginsel geen bijzondere bijstand verleend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [1]
Het moment waarop de kosten van beloning van een bewindvoerder ontstaan, is de dag waarop de bewindvoerder door de kantonrechter wordt benoemd. Ook dit is vaste rechtspraak. [2]
Op grond van artikel 4.2 van de Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Venlo 2021 wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor kosten die meer dan twee maanden voorafgaand aan de aanvraag zijn gemaakt.
Bij beschikking van 3 september 2021 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, voor zover van belang, de goederen die (zullen) behoren tot appellant met ingang van 16 september 2021 onder bewind gesteld, de bewindvoerder van appellant benoemd en de beloning van de aanvangswerkzaamheden van de bewindvoerder vastgesteld.
Uit het voorgaande volgt dat, nu het college de aanvraag pas op 2 december 2021 heeft ontvangen, de aanvraag om bijzondere bijstand terecht is afgewezen.
De beroepsgrond van appellant dat de kosten in dit geval op een later moment zijn opgekomen, omdat de kantonrechter de bewindvoerder drie maanden de tijd heeft gegeven voor het opmaken van de boedelbeschrijving, de werkzaamheden pas later zijn verricht en de factuur van de aanvangskosten op 14 november 2021 is opgemaakt, slaagt niet. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat deze omstandigheden geen reden zijn om af te wijken van de vaste rechtspraak dat het moment waarop de kosten van beloning van een bewindvoerder ontstaan, de dag is waarop de bewindvoerder door de kantonrechter wordt benoemd. Hierbij komt dat in de beschikking van de kantonrechter de beloning voor de aanvangskosten is vastgesteld. Wat appellant heeft aangevoerd, leidt dan ook niet tot het oordeel dat het college hem met terugwerkende kracht bijzondere bijstand voor de aanvangskosten van bewindvoering had moeten verlenen.
De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) I. van der Hout. (getekend) E.J.M. Heijs

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3026.