In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die met zijn vrouw en twee minderjarige kinderen in een gezinsopvang verbleef, kreeg voor drie dagen de toegang tot deze opvang ontzegd vanwege ongewenst gedrag. In plaats daarvan werd hem een time out-bed op een andere locatie aangeboden. De Raad oordeelde dat dit aanbod voldoende was en dat er geen sprake was van een schending van de artikelen 3 van het IVRK en 8 van het EVRM. De redelijke termijn voor de procedure was met drie maanden overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 500,- aan de appellant. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard. De Raad benadrukte dat de adequaatheid van de geboden opvang ter beoordeling kan worden voorgelegd aan de bestuursrechter, en dat alle feiten en omstandigheden in de beoordeling moeten worden meegewogen. De Raad concludeerde dat de ontzegging van de toegang tot de opvanglocatie niet onevenredig was en dat de belangen van de kinderen voldoende waren meegewogen.