In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard met betrekking tot de beoordeling van de adequaatheid van de opvang van appellante, die in verband met huiselijk geweld een aanvraag had ingediend voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte onbevoegd was en dat appellante de adequaatheid van de opvang ter beoordeling aan de bestuursrechter kon voorleggen. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, maar verklaarde het beroep van appellante niet-ontvankelijk, omdat zij geen procesbelang meer had. Appellante had inmiddels onderdak gevonden bij een vriendin en zou naar verwachting over een half jaar in aanmerking komen voor een herstartstudio. De Raad veroordeelde het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam in de proceskosten van appellante, begroot op € 1.068,-. Er werd geen griffierecht in rekening gebracht vanwege betalingsonmacht van appellante.