In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de weigering van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om de diplomatermijn van appellant met vijf jaar te verlengen, bevestigd. Appellant had verzocht om deze verlenging op basis van bijzondere omstandigheden, maar de Raad oordeelt dat de minister op de adviezen van zijn medisch adviseur mocht afgaan. De medisch adviseur had geconcludeerd dat appellant van 2009 tot en met augustus 2017 niet door bijzondere omstandigheden van medische aard niet kon studeren. De Raad oordeelt dat de adviezen van de medisch adviseur toereikend en consistent zijn gemotiveerd, en dat er geen aanleiding is om een deskundige te benoemen voor nader medisch onderzoek. Hierdoor blijft de weigering van de minister in stand.
Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat de redelijke termijn in de procedure is overschreden. Appellant heeft recht op schadevergoeding wegens deze overschrijding. De Raad stelt vast dat de redelijke termijn met twee jaar en afgerond acht maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 3.000,-. De vergoeding wordt verdeeld tussen de Staat en de minister, waarbij de Staat € 1.312,50 en de minister € 1.687,50 aan appellant moet betalen. De Raad wijst het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente af, omdat de overschrijding van de redelijke termijn niet aan de minister kan worden toegerekend.