ECLI:NL:CRVB:2024:1576

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
23/453 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van ZW-uitkering wegens benadelingshandeling

In deze zaak staat de vraag centraal of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht een maatregel heeft opgelegd om de Ziektewet (ZW)-uitkering van betrokkene blijvend met 50% te verlagen. Dit gebeurde omdat betrokkene een benadelingshandeling heeft gepleegd in de zin van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW. Betrokkene had zijn dienstverband beëindigd tijdens ziekte, wat leidde tot onterecht gebruik van de ZW-uitkering. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt dat de blijvende verlaging van de ZW-uitkering met 50% passend is, gezien de ernst van de benadelingshandeling van de vierde categorie. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit van het Uwv gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv de maatregel terecht heeft opgelegd. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de blijvende verlaging niet juist is. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, waardoor de verlaging van de ZW-uitkering met 50% in stand blijft.

Uitspraak

23/453 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 januari 2023, 21/2081 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 31 juli 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv betrokkene met ingang van 9 maart 2020 terecht een maatregel heeft opgelegd om de ZW-uitkering blijvend met 50% te verlagen, omdat betrokkene een benadelingshandeling in de zin van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW heeft gepleegd. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend.

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 mei 2024. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas. Betrokkene is verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van
belang.
1.1.
Betrokkene was werkzaam bij [naam werkgever] (werkgever) als belastingadviseur.
Op 11 november 2019 heeft hij zich ziekgemeld. Op 19 november 2020 zijn betrokkene en werkgever een vaststellingsovereenkomst overeengekomen, op grond waarvan de arbeidsovereenkomst is geëindigd met ingang van de datum van ontslag op staande voet, 6 maart 2020. Bij besluit van 21 januari 2021 heeft het Uwv betrokkene blijvend en geheel een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) geweigerd, omdat betrokkene een zogeheten benadelingshandeling heeft gepleegd. Betrokkene is namelijk akkoord gegaan met de beëindiging van zijn dienstverband tijdens ziekte en heeft daardoor onnodig een beroep op de ZW gedaan.
1.2.
Bij besluit van 29 juni 2021 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het hiertegen door betrokkene gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Het Uwv heeft op 25 november 2022 een nieuw besluit genomen (bestreden besluit 2),
waarbij het Uwv de maatregel heeft vastgesteld op een blijvende verlaging van 50% van de ZW-uitkering.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 nietontvankelijk verklaard, omdat betrokkene geen belang meer heeft bij de beoordeling van dit besluit. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, het bestreden besluit 2 vernietigd en het Uwv opdracht gegeven om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen. Daarnaast heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de reiskosten en het griffierecht van betrokkene. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
2.2.
Het Uwv heeft zich in het bestreden besluit 2 op het standpunt gesteld dat het niet nakomen van de verplichting om zich te onthouden van een benadelingshandeling betrokkene niet in overwegende mate kan worden verweten. Gelet op dit ingenomen standpunt is dan artikel 2, eerste lid, onder c, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten (Maatregelenbesluit) van toepassing. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Beleidsregel maatregelen Uwv wordt de hoogte van de maatregel vastgesteld op 50% indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Dat het Uwv een maatregel van 50% heeft toegepast, acht de rechtbank dan ook juist. Voor het standpunt van betrokkene dat helemaal geen korting mag worden toegepast bestaat geen aanleiding. Dat het Uwv de ZW-uitkering blijvend met 50% heeft verlaagd is volgens de rechtbank echter niet juist, gelet op artikel 2, eerste lid, onder c en d, van het Maatregelenbesluit.
Het standpunt van het Uwv
3.1.
Het Uwv is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens voor zover betrekking hebbend op bestreden besluit 2. Het Uwv heeft tegen de uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het opleggen van een maatregel, waarbij de verlaging van de ZW-uitkering blijvend is, niet juist is. Het Uwv verwijst daarbij naar de uitspraak van de Raad van 21 april 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:940). De Raad bevestigt volgens het Uwv hierin dat een overtreding van een verplichting uit de vierde categorie een zwaardere overtreding is die niet op één lijn te stellen is met het overtreden van de reintegratieverplichtingen uit de derde categorie waar artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Maatregelenbesluit op ziet. Daarmee kan volgens het Uwv ook gesteld worden dat de duur van de maatregel wegens benadelingshandeling ongewijzigd blijvend is, nu de voormelde bepaling slechts spreekt van ‘(…) ten minste vier maanden bij verplichtingen uit de derde categorie (…)’. Hiermee kan niet aangenomen worden dat dit ook geldt voor een overtreding van een verplichting uit de vierde categorie, waartoe de benadelingshandeling behoort.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit 2 waarin aan betrokkene een maatregel is opgelegd waarbij de ZW-uitkering met 50% blijvend is verlaagd, heeft vernietigd. De Raad doet dit aan de hand van wat het Uwv in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
4.1.
In artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW is, voor zover hier van belang, bepaald dat het Uwv het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend weigert, indien de verzekerde door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het Uitvoeringsfonds voor de overheid, de Werkhervattingskas of de eigenrisicodrager benadeelt of zou kunnen benadelen. Onder benadeling wordt op grond van het zevende lid mede verstaan de situatie dat de verzekerde zonder deugdelijke grond heeft nagelaten verweer te voeren tegen of heeft ingestemd met een beëindiging van de dienstbetrekking in de periode bedoeld in artikel 29, eerste lid. Op grond van het tweede lid wordt een maatregel als bedoeld in het eerste lid afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak is sprake van een benadelingshandeling in de zin van
artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW in situaties waarin een werknemer zijn
recht op loon prijsgeeft op een moment dat het arbeidsongeschiktheidsrisico al is ingetreden. Hiermee is immers een einde gekomen aan de loonbetalingsverplichting van een werkgever
op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek, ter vervanging waarvan
vervolgens ziekengeld wordt gevraagd.
4.3.
Op grond van artikel 7, aanhef en onder a, van het Maatregelenbesluit is de verplichting van de verzekerde zich te onthouden van een benadelingshandeling als bedoeld in onder meer artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW, een verplichting van de vierde categorie.
4.4.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Maatregelenbesluit, voor zover hier van belang, wordt de hoogte en duur van een op grond van de in artikel 1, onderdelen b tot en met n,
genoemde wetten, op te leggen maatregel, met dien verstande dat de hoogte van de maatregel ten minste € 25,- bedraagt, vastgesteld op: […]
c. 25 procent van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 15 procent of ten hoogste 100 procent van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste vier maanden bij verplichtingen uit de derde categorie, bedoeld in de artikelen 5 en 6;
d. een blijvend gehele weigering van de uitkering bij verplichtingen uit de vierde categorie, bedoeld in artikel 7, tenzij het niet nakomen van de verplichting de belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten, in welk geval onderdeel c van toepassing is.
4.5.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Beleidsregel maatregelen Uwv (bijzonderheden vierde categorie) (Beleidsregel) wordt de hoogte van de maatregel vastgesteld op 50% indien er sprake is van verminderde verwijtbaarheid.
4.6.
Niet in geschil is dat betrokkene een benadelingshandeling als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW, heeft gepleegd en dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het Uwv in dit geval de ZWuitkering blijvend met 50% heeft kunnen verlagen.
4.7.
Anders dan de rechtbank, oordeelt de Raad dat het Uwv terecht een maatregel van blijvende verlaging van de ZW-uitkering met 50% heeft opgelegd. Ter zitting van de rechtbank heeft het Uwv gemotiveerd dat met toepassing van artikel 2, eerste lid, onder c, van het Maatregelenbesluit een blijvende verlaging van de ZW-uitkering met 50% passend is, juist omdat sprake is van een benadelingshandeling van de vierde categorie. Met deze maatregel blijft het Uwv binnen de bandbreedte van artikel 2, eerste lid, onder c, van het Maatregelenbesluit en artikel 8, eerste lid, van de Beleidsregel. De Raad volgt dit. Omdat het Uwv evenwel pas ter zitting bij de rechtbank heeft gemotiveerd waarom de verlaging van de ZW-uitkering blijvend is, staat vast dat bestreden besluit 2 niet was voorzien van een deugdelijke motivering zoals artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist. De Raad zal de schending van artikel 7:12 van de Awb met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren, omdat aannemelijk is dat betrokkene door deze schending niet is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
4.8.
Betrokkene heeft ter zitting van de Raad toegelicht dat hij in moeilijke persoonlijke omstandigheden verkeerde ten tijde van het ontslag en in de periode daarna. Deze omstandigheden leiden echter niet tot het oordeel dat sprake is van een dringende reden op grond waarvan het Uwv geheel of gedeeltelijk van het opleggen van een maatregel had behoren af te zien. Het Uwv heeft met deze omstandigheden in voldoende mate rekening gehouden door de verlaging van de ZW-uitkering te verminderen van 100% naar 50%.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.7 en 4.8 volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover aangevochten. De beslissingen over de vergoeding van de reiskosten en het griffierecht blijven in stand, omdat het bestreden besluit 2 pas in beroep is voorzien van een afdoende motivering. Het beroep tegen bestreden besluit 2 zal ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat de blijvende verlaging van de ZW-uitkering met 50% in stand blijft.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten en behalve de beslissingen
over de reiskosten en het griffierecht;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 25 november 2022 (bestreden besluit 2)
ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit als voorzitter en D.S. de Vries en B. Serno als leden, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2024
.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) L.B. Vrugt