In deze zaak heeft appellante, woonachtig in Marokko, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een ANW-uitkering door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De aanvraag werd afgewezen omdat haar echtgenoot op de dag van overlijden niet verzekerd was voor de ANW. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank dit ten onrechte heeft gedaan. De Raad stelt vast dat het beroepschrift tijdig was verzonden, en dat appellante niet in verzuim was. Hierdoor slaagt het hoger beroep en wordt de aangevallen uitspraak vernietigd.
De Raad beoordeelt vervolgens de inhoudelijke afwijzing van de aanvraag door de Svb. Appellante had aangevoerd dat haar echtgenoot een AOW-pensioen ontving en dat zij in een slechte financiële situatie verkeert. De Raad concludeert echter dat de Svb de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat de echtgenoot op het moment van overlijden niet verzekerd was voor de ANW. De Raad wijst erop dat de financiële situatie van appellante geen recht geeft op een ANW-uitkering. De Raad geeft geen oordeel over het verzoek van appellante om vrijwillige verzekeringspremies te betalen voor haar overleden echtgenoot, aangezien dit buiten de omvang van het geding valt.
De uitspraak van de Raad leidt tot de conclusie dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond wordt verklaard, en dat de griffier van de Raad het door appellante betaalde griffierecht vergoedt, omdat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.