ECLI:NL:CRVB:2024:1566

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
23/1873 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag ANW-uitkering wegens niet-verzekerd zijn van de echtgenoot op de dag van overlijden

In deze zaak heeft appellante, woonachtig in Marokko, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een ANW-uitkering door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De aanvraag werd afgewezen omdat haar echtgenoot op de dag van overlijden niet verzekerd was voor de ANW. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank dit ten onrechte heeft gedaan. De Raad stelt vast dat het beroepschrift tijdig was verzonden, en dat appellante niet in verzuim was. Hierdoor slaagt het hoger beroep en wordt de aangevallen uitspraak vernietigd.

De Raad beoordeelt vervolgens de inhoudelijke afwijzing van de aanvraag door de Svb. Appellante had aangevoerd dat haar echtgenoot een AOW-pensioen ontving en dat zij in een slechte financiële situatie verkeert. De Raad concludeert echter dat de Svb de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat de echtgenoot op het moment van overlijden niet verzekerd was voor de ANW. De Raad wijst erop dat de financiële situatie van appellante geen recht geeft op een ANW-uitkering. De Raad geeft geen oordeel over het verzoek van appellante om vrijwillige verzekeringspremies te betalen voor haar overleden echtgenoot, aangezien dit buiten de omvang van het geding valt.

De uitspraak van de Raad leidt tot de conclusie dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond wordt verklaard, en dat de griffier van de Raad het door appellante betaalde griffierecht vergoedt, omdat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Uitspraak

23/1873 ANW
Datum uitspraak: 25 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 april 2023, 22/5621 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (Marokko) (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Appellante heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een ANWuitkering. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet tijdig is ingediend. De Raad komt tot het oordeel dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en beoordeelt vervolgens het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag. Het beroep is ongegrond waardoor de afwijzing van de aanvraag in stand blijft.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 13 juni 2024. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante woont in Marokko. Haar echtgenoot is op [datum overlijden] 2022 overleden. Appellante heeft een ANW [1] -uitkering aangevraagd via het CNSS [2] in Marokko. Op 21 april 2022 heeft de Nederlandse ambassade in Marokko de ANW-aanvraag doorgestuurd naar de Svb in Nederland.
1.2.
De Svb heeft de aanvraag met een besluit van 16 mei 2022 afgewezen omdat appellantes echtgenoot op de dag van overlijden niet verzekerd was voor de ANW. De echtgenoot was op de datum van zijn overlijden niet in Nederland woonachtig of werkzaam en hij was niet vrijwillig verzekerd voor de ANW. Ook kan appellante niet op basis van afspraken tussen Nederland en Marokko een ANW-uitkering ontvangen.
1.3.
Met een brief van 13 juni 2022 heeft appellante tegen het besluit van 16 mei 2022 bezwaar gemaakt.
1.4.
Met een besluit van 21 september 2022 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar ongegrond verklaard.
1.5.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Het beroepschrift is gedateerd op 13 juni 2022. Deze datum kan echter niet juist zijn, want het beroepschrift is gericht tegen het bestreden besluit van 21 september 2022. De rechtbank heeft het beroepschrift op 22 november 2022 ontvangen. Dit is na de beroepstermijn van zes weken.
2.2.
De rechtbank heeft appellante bij brief van 23 november 2022 gevraagd naar de reden waarom het beroepschrift te laat is ingediend. Appellante heeft slechts gereageerd met een herhaling van haar verzoek om een gunstige beslissing. De rechtbank vindt dat er geen geldige reden is aangevoerd voor de termijnoverschrijding.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij verzoekt de Raad om het dossier nogmaals te bestuderen en om een gunstig besluit te nemen.

Het oordeel van de Raad

Ontvankelijkheid beroep
4.1.
Aan de orde is de vraag of de rechtbank het beroep van appellante terecht nietontvankelijk heeft verklaard omdat het beroepschrift te laat is ingediend en dat hiervoor geen rechtvaardiging bestaat.
4.1.1.
Bij verzending per post is op grond van de Awb [3] een beroepschrift tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen. [4] Ten aanzien van een na afloop van de gestelde termijn ingediend beroepschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [5] Blijkens de wetsgeschiedenis is door de wetgever onderkend dat de termijn van zes weken [6] onvoldoende kan zijn voor verzendingen uit het buitenland. Onder omstandigheden kan in die gevallen een niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijven. Daarvoor is wel vereist dat betrokkene het beroepschrift heeft verzonden op een tijdstip dat niet het ernstige risico in zich draagt dat de termijn wordt overschreden. [7]
4.1.2.
De Raad is van oordeel dat gelet op de omstandigheden van het geval redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat appellante in verzuim is geweest. De beroepstermijn eindigde op 2 november 2022. Het beroepschrift is op 22 november 2022 door de rechtbank ontvangen. Volgens de poststempel op de envelop is het beroepschrift op 18 oktober 2022 ter post bezorgd. Dit is twee weken voorafgaand aan het einde van de beroepstermijn. Appellante heeft hiermee niet het beroepschrift verzonden op een tijdstip dat het ernstige risico in zich draagt dat de termijn wordt overschreden. Het kan appellante daarom niet worden tegengeworpen dat het beroepschrift te laat is ontvangen.
4.2.
Uit 4.1.2 volgt dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ten onrechte nietontvankelijk heeft verklaard. Dat betekent dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Vervolgens moet nu worden bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven.
4.2.1.
Terugwijzing naar de rechtbank die de zaak in eerste aanleg heeft behandeld, geschiedt indien de rechtbank de niet-ontvankelijkheid van het beroep heeft uitgesproken en de Raad deze uitspraak vernietigt en het beroep ontvankelijk verklaart. [8] Daarbij geldt dat de Raad de zaak zonder terugwijzing kan afdoen, indien deze naar zijn oordeel geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft. [9]
4.2.2.
Er is geen aanleiding om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief moet worden beslecht. [10] Verder is van belang dat partijen in – hoger – beroep hun standpunten voldoende naar voren hebben kunnen brengen.
Inhoudelijke beoordeling
4.3.
Aan de orde is de vraag of de Svb de aanvraag voor een ANW-uitkering terecht heeft afgewezen. De Raad is van oordeel dat de Svb de aanvraag terecht heeft afgewezen.
4.3.1.
Appellante heeft zowel in beroep als hoger beroep verzocht om toekenning van een ANW-uitkering. Zij heeft aangevoerd dat haar echtgenoot een AOW-pensioen ontving. Zij bevindt zich in een slechte financiële situatie en heeft geld nodig voor de zorg en ondersteuning van haar familie. Verder vraagt zij toestemming om alsnog de vrijwillige verzekeringspremies te betalen voor haar overleden echtgenoot.
4.3.2.
In het bestreden besluit heeft de Svb uiteengezet waarom de aanvraag is afgewezen. Appellantes echtgenoot was op de datum van zijn overlijden niet verzekerd omdat hij op deze datum niet in Nederland woonde of werkte. Het CNSS heeft op de ANW-aanvraag aangegeven dat hij op de datum van zijn overlijden niet verzekerd was voor de Marokkaanse wetgeving. Er bestaat daardoor geen recht op (gedeeltelijke) ANW-uitkering op grond van de afspraken tussen Nederland en Marokko over sociale zekerheid. Daarbij leidt het ontvangen van een AOW-pensioen niet tot verzekering voor de ANW. Appellantes financiële situatie kan er niet toe leiden dat zij alleen om die reden recht heeft op een ANWuitkering.
4.3.3.
De Raad geeft geen oordeel over appellantes verzoek om toestemming om de vrijwillige verzekeringspremies te betalen die haar overleden echtgenoot verschuldigd was. Dit valt buiten de omvang van het geding. De Raad verwijst hierbij naar een besluit van de Svb van 22 november 2022 waarin over dit verzoek is beslist.
4.4.
Uit 4.3.2 volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit niet slaagt. Het beroep tegen het bestreden besluit zal daarom ongegrond worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het beroep wordt ongegrond verklaard. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
6. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken. Wel bestaat aanleiding om te bepalen dat de griffier van de Raad het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt. [11] De rechtbank heeft immers het beroep van appellante ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard waardoor appellante genoodzaakt was hoger beroep in te stellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 21 september 2022 ongegrond;
  • bepaalt dat de griffier van de Raad aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2024.
(getekend) H. Lagas
(getekend) C.K. Teunissen

Voetnoten

1.Algemene nabestaandenwet.
2.Caisse Nationale de Sécurité Sociale.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
5.Artikel 6:11 van de Awb.
6.Als genoemd in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
7.Uitspraken van de Raad van 7 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:794 en van 4 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:857.
8.Artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.
9.Artikel 8:116 van de Awb.
10.Artikel 8:41a van de Awb.
11.Artikel 8:114, eerste lid, van de Awb.