ECLI:NL:CRVB:2024:1547
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van het verzoek om terug te komen van de afwijzing van een Wajong-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, geboren in 2000, had eerder een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen op basis van het oordeel dat hij arbeidsvermogen had. Appellant heeft meerdere keren geprobeerd om terug te komen op deze afwijzing, maar het Uwv heeft deze verzoeken steeds afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die deze herziening rechtvaardigden.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de afwijzing van het Uwv ongegrond verklaard, en deze uitspraak is door de Raad bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen op de eerdere besluiten. Appellant had aangevoerd dat zijn medische situatie niet goed was beoordeeld en dat hij niet over voldoende arbeidsvermogen beschikte, maar de Raad vond dat het Uwv de medische informatie adequaat had beoordeeld en dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat de eerdere afwijzing van de Wajong-uitkering in stand bleef. Appellant kreeg geen proceskostenvergoeding, omdat zijn beroep niet succesvol was. De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten of omstandigheden bij het indienen van een herzieningsverzoek.