ECLI:NL:CRVB:2024:1542

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
23/343 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering wegens niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante heeft op 7 mei 2020 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij stelde dat zij op de dag dat zij achttien jaar werd en op de datum van de aanvraag duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv heeft echter geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is, wat door de rechtbank is bevestigd. De rechtbank oordeelde dat appellante nog mogelijkheden heeft om arbeidsvermogen te ontwikkelen, ondanks haar psychische klachten en licht verstandelijke beperking. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar situatie niet juist is beoordeeld en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de Wajong-uitkering terecht heeft geweigerd. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellante niet duurzaam is. Hierdoor blijft de weigering van de Wajong-uitkering in stand.

Uitspraak

23/343 WAJONG
Datum uitspraak: 25 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 december 2022, 21/2990 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op [geboortedatum] 2019 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) en 7 mei 2020 (de dag van de ontvangst van de aanvraag) duurzaam niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. C.C. Sneper, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 juni 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sneper. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.F.C.A.M. Weterings.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2001, heeft met een door het Uwv op 7 mei 2020 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Bij de aanvraag is onder meer informatie gevoegd van een GZ-psycholoog en een psychologisch onderzoeksverslag van 7 januari 2020. Daarbij is vermeld dat appellante een licht verstandelijke handicap heeft en psychische klachten. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Daarbij is geconcludeerd dat appellante weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 13 oktober 2020 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 1 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld dat het Uwv afdoende heeft toegelicht dat appellante nog mogelijkheden heeft om arbeidsvermogen te ontwikkelen. Voor de klachten in verband met een posttraumatische stressstoornis (PTSS) kan appellante nog een traumabehandeling volgen en daarvoor is ze ook aangemeld. Dat deze behandeling tot op heden nog niet is gestart vanwege ziekte van de psycholoog maakt niet dat deze mogelijkheid tot behandeling niet betrokken kan worden bij de beoordeling van de duurzaamheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts terecht opgemerkt dat mensen met een licht verstandelijke beperking later in hun emotionele ontwikkeling zijn en ook nog een vorm van rijping kunnen hebben na het 18e jaar. Appellante wordt hierin ook begeleid en zal een training gaan volgen voor het ontwikkelen van vaardigheden op weg naar zelfstandigheid. Appellante heeft bij de huidige begeleiding ook laten zien dat zij zich verder heeft ontwikkeld. Inmiddels kookt zij zelf en houdt zij haar eigen woning schoon. De door appellante ter zitting aan de orde gestelde migraine en spanningshoofdpijn speelt sinds enkele maanden en valt daarom buiten de omvang van het geding.
2.2.
Dat appellante in de praktijk niet in staat is gebleken om een baan te behouden, betekent niet dat zij, op termijn, geen arbeidsvermogen kan ontwikkelen. Bij arbeidsvermogen gaat het immers om het verrichten van een taak en niet om het verrichten van een volledige functie. Ook is het voor het aannemen van arbeidsvermogen niet noodzakelijk dat appellante in staat is om zelfstandig te werken. Het gegeven dat werkzaamheden, al dan niet in een beschutte werkomgeving, worden verricht met behulp van permanent toezicht of intensieve begeleiding staat niet in de weg aan het hebben van arbeidsvermogen. Er bestaat dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam is. De rechtbank heeft het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen afgewezen.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Appellante heeft psychische en somatische klachten en functioneert op licht verstandelijk beperkt niveau. De PTSS-klachten zijn dermate ernstig dat ondanks behandelmogelijkheden vast moet worden gesteld dat sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Dit is onvoldoende meegewogen in de beoordeling. Daarnaast is onvoldoende onderbouwd dat appellante zich bij een licht verstandelijke beperking nog zou kunnen ontwikkelen. Appellante functioneert al enige jaren op dit niveau en er zijn geen indicaties waaruit kan worden opgemaakt dat zij zich nog verder zou kunnen ontwikkelen. Door van een algemeen standpunt ten aanzien van licht verstandelijk beperkten uit te gaan is onvoldoende maatwerk geleverd. Dat appellante duurzaam geen arbeidsvermogen heeft wordt bevestigd door het feit dat het haar niet lukt om een baan te behouden.
3.2.
Ten onrechte heeft de rechtbank geen deskundige benoemd. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het Uwv zijn onvoldoende gespecialiseerd in mensen met een licht verstandelijke beperking en PTSS-klachten, waardoor een deskundigenonderzoek is aangewezen. Appellante heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.3.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn ook te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Gelet op het verhandelde ter zitting is niet in geschil dat appellante op [geboortedatum] 2019 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) en op 7 mei 2020 (de datum van ontvangst van de aanvraag) geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat zij voldoet aan de voorwaarde dat zij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt en niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.2.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [1] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [2] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden
tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden.
4.3.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan (zie bijlage) opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.4.
De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam is. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel. Hieraan voegt de Raad het volgende toe.
4.5.
Het Uwv heeft voldoende onderbouwd dat appellante nog mogelijkheden heeft om arbeidsvermogen te ontwikkelen. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige hebben, op basis van de feiten en omstandigheden zoals die destijds voor lagen, een inschatting gemaakt over hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij appellante kunnen ontwikkelen. Daarbij is de groei die appellante in de praktijk had laten zien terecht meegewogen. Bij deze beoordeling is onder meer het onderzoeksverslag SEO-R van Philadelphia van 21 juli 2021 betrokken, waarmee sprake is geweest van een op appellante toegespitste beoordeling. Dat de verzekeringsarts daarnaast heeft opgemerkt dat bekend is dat licht verstandelijk beperkten later zijn in hun emotionele ontwikkeling en nadien ook nog een vorm van na-rijping kunnen hebben, betekent niet dat er in het geval van appellante volstaan is met een algemene beschouwing die onvoldoende op de persoon van appellante is toegespitst.
4.6.
In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe medische stukken ingediend. Appellante heeft haar stelling, dat haar PTSS-klachten dermate ernstig zijn dat ondanks behandelmogelijkheden moet worden vastgesteld dat haar arbeidsvermogen duurzaam ontbreekt, niet onderbouwd. Dat zij naar haar zeggen al eerder zonder resultaat een EMDRbehandeling heeft gevolgd blijkt niet uit de medische informatie. Bovendien heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het feit dat de behandeling van appellantes PTSSklachten tot op heden nog niet is gestart vanwege ziekte van de psycholoog, niet maakt dat deze mogelijkheid tot behandeling niet betrokken kan worden bij de beoordeling van de duurzaamheid. De mogelijkheid voor appellante om behandeling van haar PTSS-klachten te volgen en daarmee haar belastbaarheid te verhogen is dan ook, anders dan appellante heeft bepleit, terecht betrokken in de beoordeling of zij in de toekomst arbeidsvermogen kan ontwikkelen.
4.7.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen, afgewezen.
4.8.
Gelet op 4.4 tot en met 4.7 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellante op [geboortedatum] 2019 en 7 mei 2020 niet duurzaam was en appellante daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en D.S. de Vries en A.M. Rentema-Westerhof als leden, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2025.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) O.N. Haafkes

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels en beleid

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
2.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.