ECLI:NL:CRVB:2024:1539

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
23/1001 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellante. De Raad oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht had geconcludeerd dat appellante over arbeidsvermogen beschikt. Appellante had aangevoerd dat zij op 19 oktober 2018, de datum waarop de aanvraag door het Uwv werd ontvangen, niet over arbeidsvermogen beschikte en als jonggehandicapte moest worden aangemerkt. De Raad volgde dit standpunt niet en bevestigde de beslissing van het Uwv.

De procedure begon met een eerdere uitspraak van de Raad op 8 februari 2023, waarin de rechtbank Overijssel werd vernietigd en het Uwv werd opgedragen een nieuw besluit te nemen. Dit nieuwe besluit, genomen op 15 maart 2023, was gebaseerd op een rapport van een arbeidsdeskundige. Tijdens de zitting op 13 juni 2024, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. E. Schriemer, werd de zaak behandeld. Het Uwv werd vertegenwoordigd door H. ten Brinke.

De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat appellante wel intensieve begeleiding nodig heeft, maar geen permanent toezicht. De Raad oordeelde dat de taak 'handmatig afwassen' geschikt was voor appellante, ondanks haar argumenten dat zij permanent toezicht nodig had. De Raad verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de weigering van de Wajong-uitkering in stand bleef. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/1001 WAJONG
Datum uitspraak: 25 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 15 maart 2023
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen op de grond dat zij arbeidsvermogen heeft. Volgens appellante beschikte zij op 19 oktober 2018, de dag dat het Uwv de aanvraag heeft ontvangen, niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak van 8 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:248, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 5 oktober 2020, 19/1588, vernietigd en met toepassing van artikel 8:113, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat tegen het door het Uwv nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Het Uwv heeft ter uitvoering van de uitspraak van de Raad op 15 maart 2023 een nieuw besluit genomen. Hieraan ligt een rapport van 20 februari 2023 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Namens appellante heeft mr. E. Schriemer, advocaat, beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
De Raad heeft de zaak middels videobellen behandeld op een zitting van 13 juni 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Schriemer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door H. ten Brinke .

OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de uitspraak van 8 februari 2023. Het gaat in deze zaak om de vraag of het Uwv appellante terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd per 19 oktober 2018 op de grond dat zij arbeidsvermogen heeft. Bij de uitspraak van 8 februari 2023 heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt, aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv heeft echter ten onrechte de taak ‘uitlaten van honden’ (0305) geschikt geacht voor appellante omdat onvoldoende is gemotiveerd dat appellante aan alle taakspecifieke eisen kan voldoen. Allereerst is onvoldoende komen vast te staan dat voor appellante slechts sprake is van een intensieve begeleidingsbehoefte. Daarnaast heeft het Uwv onvoldoende gemotiveerd dat de voorwaarden van intensieve begeleiding en van een beperkte mate van verantwoordelijkheid verenigbaar zijn met de taakspecifieke eis dat zij alleen, vijf tot twintig minuten de honden in de omgeving moet uitlaten. Daarbij is van belang geacht dat appellante alle taakspecifieke eisen moet kunnen uitvoeren, dus ook die onderdelen die een enkele keer voorkomen.
2. Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad van 8 februari 2023 heeft het Uwv op 15 maart 2023 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit) waarbij het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 januari 2019 opnieuw ongegrond is verklaard. Hieraan ligt een rapport van 20 februari 2023 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een nieuwe taak geselecteerd voor appellante; de taak ‘handmatig afwassen’ (0303).
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante heeft aangevoerd dat de taak handmatig afwassen voor haar niet geschikt is. Volgens appellante is zij niet in staat om deze taak te verrichten omdat zij permanent toezicht nodig heeft. In de uitspraak van 8 februari 2023 heeft de Raad overwogen dat onvoldoende is komen vast te staan dat voor appellante slechts sprake is van een intensieve begeleidingsbehoefte en dat permanent toezicht niet noodzakelijk is. Uit de beschrijving van de taak handmatig afwassen blijkt dat noch sprake is van intensieve begeleiding noch van permanent toezicht, nu de eigenaar onder wiens begeleiding betrokkene valt wel op het terrein aanwezig is, maar niet bij het uitvoeren van de werkzaamheden. Deze vinden dan ook solistisch en zonder toezicht plaats. Hiervan heeft de Raad in de uitspraak van 8 februari 2023 geoordeeld dat appellante dit niet kan. Gelet hierop is volgens appellante ook de taak handmatig afwassen niet geschikt voor haar. Appellante heeft in hoger beroep nadere stukken overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat zij permanent toezicht nodig heeft.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren. Het Uwv heeft in beroep een rapport van 1 mei 2023 overgelegd waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader heeft gemotiveerd dat voor appellante vanuit medisch oogpunt geen permanent toezicht nodig is. Ook heeft het Uwv rapporten van 5 mei 2023 en 14 mei 2023 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd waarin nader is gemotiveerd dat appellante in staat kan worden geacht om de taak ‘handmatig afwassen’ te verrichten.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of het bestreden besluit in stand kan blijven aan de hand van wat appellante in beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het beroep niet slaagt.
4.1.
Ter beoordeling ligt voor of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante de taak ‘handmatig afwassen’ (0303) kan verrichten.
4.2.
Geoordeeld wordt dat het Uwv met de in beroep overgelegde rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat appellante wel intensieve begeleiding nodig heeft, maar geen permanent toezicht. In het rapport van 1 mei 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat uit de in het dossier aanwezige medische informatie blijkt dat voor appellante geen medische noodzaak is voor permanent toezicht. Ook blijkt uit de activiteiten die appellante gedurende de dag verrichtte in de periode rond de datum in geding niet dat in de praktijk sprake is van permanent toezicht. Aanvullend heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 14 mei 2024 erop gewezen dat de begeleidingsbehoefte van appellante mede is begrensd doordat zij wel voldoet aan de andere drie voorwaarden voor het beschikken over arbeidsvermogen, waaronder het aaneengesloten kunnen werken gedurende ten minste een periode van een uur. Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat voor appellante geen permanent toezicht nodig is. Daarnaast is van belang, zoals ter zitting is besproken, dat volgens vaste rechtspraak het niet aan het beschikken over arbeidsvermogen in de weg hoeft te staan als een taak dient te worden verricht onder al dan niet intensieve begeleiding of permanent toezicht. [1]
4.3.
Het Uwv heeft ook voldoende gemotiveerd dat de taak ‘handmatig afwassen’ geschikt is voor appellante en dat zij kan voldoen aan de taakspecifieke eisen uit de taakbeschrijving. Daarin staat dat betrokkene bij bijzonderheden mondelinge instructies van de eigenaar/beheerder of dierverzorger krijgt (bijvoorbeeld als er gedesinfecteerd moet worden). En dat betrokkene zich houdt aan het hygiëneprotocol ter voorkoming van het verspreiden van ziekten en ter bescherming een overall en laarzen draagt. Verder staat in de beschrijving van de fysieke en sociale werkomgeving dat wordt gewerkt onder begeleiding van de eigenaar/beheerder of dierverzorger die op het terrein aanwezig is, en dat wordt gewerkt in de nabijheid van collega’s. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wordt hiermee voldaan aan de benodigde intensieve begeleiding van appellante. Dit standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan worden gevolgd. Daarbij komt dat als appellante meer begeleiding nodig zou hebben dan waarin is voorzien in de taakbeschrijving, dit niet betekent dat de taak ‘handmatig afwassen’ niet geschikt is voor appellante. In de taakspecifieke eisen is – anders dan bij de taak ‘uitlaten van honden’ (0305) – niet vermeld dat appellante één of meerdere arbeidsverrichtingen alleen moet (kunnen) uitvoeren.

Conclusie en gevolgen

5.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat de weigering om appellante per 19 oktober 2018 een Wajong-uitkering toe te kennen, in stand blijft.
6. Omdat het beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) L.B. Vrugt

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld CRvB 26 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:788.