ECLI:NL:CRVB:2023:788

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
22/794 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, geboren in 1996, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen op basis van het oordeel dat hij arbeidsvermogen heeft. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De appellant stelde dat hij niet in staat is om minimaal één uur aaneengesloten en vier uren per dag te werken, en voerde aan dat de verzekeringsartsen niet voldoende onderbouwd hadden dat er behandelingen mogelijk zijn die tot verbetering zouden kunnen leiden. Hij verzocht de Raad om een onafhankelijke verzekeringsarts te benoemen.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat de appellant in medische zin beschikt over arbeidsvermogen. De informatie van de behandelend sector werd bij de beoordeling betrokken en bood geen onderbouwing voor de stelling van de appellant dat hij niet in staat zou zijn om te werken. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat de aanvraag voor de Wajong-uitkering terecht was afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

22 794 WAJONG

Datum uitspraak: 26 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 februari 2022, 21/1726 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Manspeaker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Praagman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedag] 1996, heeft met een door het Uwv op 12 juni 2020 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat bij appellant sprake is van ADHD, ODD en een laag IQ. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van een psycholoog van 8 november 2011, van een psycholoog van 30 augustus 2010 en van het Expertisecentrum speciaal onderwijs van 4 mei 2012. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 20 juli 2020 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant arbeidsvermogen heeft.
1.2.
Bij besluit van 2 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 20 juli 2020 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de verschillende rapporten, in samenhang bezien, inzichtelijk uiteen heeft gezet dat appellant in medische zin beschikt over arbeidsvermogen. Appellant heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn medische situatie onjuist is vastgesteld. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de gronden dat appellant niet beschikt over arbeidsvermogen en basale werknemersvaardigheden niet slagen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat appellant een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en dat de geduide voorbeeldtaak (medewerker bloemzaadproductie) nog steeds geschikt is omdat appellant lichte productiefuncties kan verrichten en in het verleden stages heeft gevolgd. Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uitvoerig toegelicht dat appellant over basale werknemersvaardigheden beschikt. Dat appellant geen betaalde arbeid heeft verricht, kan niet leiden tot een ander oordeel omdat dit geen criterium is bij de beoordeling. Appellant kan instructies van een werkgever begrijpen, onthouden en uitvoeren en afspraken nakomen omdat hij stages en taakstraffen heeft verricht. Het feit dat de stages niet in de reguliere arbeidsmarkt hebben plaatsgevonden kan niet tot een ander oordeel leiden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij geen arbeidsvermogen heeft. Hij heeft gesteld dat hij niet in staat is om minimaal één uur aangesloten en vier uren per dag te kunnen werken. Dat er behandelingen mogelijk zijn, is door de verzekeringsartsen verder niet onderbouwd en bovendien is door tijdsverloop gebleken dat van behandelingen geen verbetering te verwachten is. Appellant heeft informatie van Antes van 30 mei 2022 ingebracht. Hieruit volgt dat hij beperkt is in beroepsmatig functioneren in die zin dat instructies eenvoudig moeten zijn, liefst ondersteund met visuele informatie en dat verwerking hiervan meer tijd vergt. Ook is begeleiding nodig om overprikkeling tegen te gaan. Aan deze voorwaarden kan op de reguliere arbeidsmarkt niet worden voldaan. Verder heeft appellant aangevoerd dat de stages en de taakstraffen die hij heeft verricht niet vergelijkbaar zijn met arbeid, al dan niet onder beschutte omstandigheden. Deze activiteiten heeft het Uwv niet onderzocht. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd en heeft de Raad verzocht een onafhankelijke verzekeringsarts te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Ter zitting is vastgesteld dat partijen verdeeld zijn over de vraag of appellant voldoet aan de voorwaarden dat hij niet één uur aaneengesloten kan werken en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat appellant in medische zin beschikt over arbeidsvermogen en dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn medische situatie onjuist is vastgesteld, wordt gevolgd. De informatie van de behandelend sector is uitdrukkelijk bij de beoordeling betrokken en geeft geen onderbouwing van het standpunt van appellant dat hij niet ten minste vier uur per dag belastbaar is en niet één uur aaneengesloten zou kunnen werken. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de medische situatie van appellant niet juist is weergegeven. In het rapport van 16 december 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de in hoger beroep overgelegde informatie van Antes van 30 mei 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat een Autisme Spectrum Stoornis (ASS) is vastgesteld en dat er voorwaarden zijn beschreven waaronder appellant kan functioneren. Uit deze informatie volgt niet dat appellant niet ten minste vier uur per dag belastbaar is of niet in staat is één uur aaneengesloten te werken. Voor wat betreft de grond dat op de reguliere arbeidsmarkt niet kan worden voldaan aan genoemde voorwaarden om overprikkeling tegen te gaan, treft dit betoog geen doel. Zoals blijkt uit de memorie van toelichting bij de Wajong 2015 (Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3) valt onder het begrip arbeidsvermogen ook beschut werk. Verder geldt dat het niet aan het beschikken over arbeidsvermogen in de weg hoeft te staan als een taak dient te worden verricht onder al dan niet permanent toezicht of intensieve begeleiding.
4.4.
Gelet op 4.3 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellant op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. Nu geen sprake is van het ontbreken van arbeidsvermogen wordt niet toegekomen aan de beoordeling van de duurzaamheid daarvan. Dit betekent dat het standpunt van appellant dat de verzekeringsartsen niet hebben onderbouwd welke behandelingen tot verbeteringen zouden kunnen leiden, onbesproken kan blijven.
4.5.
Nu geen aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling, ziet de Raad geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige, zoals door appellant is verzocht.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van N. Zwijnenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) N. Zwijnenberg