ECLI:NL:CRVB:2023:248

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
20/3490 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en basale werknemersvaardigheden

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep tegen de afwijzing van haar Wajong-uitkering ongegrond verklaarde. Appellante, geboren in 1998, heeft een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij aangaf een lichte verstandelijke beperking te hebben en te lijden aan psychogene niet-epileptische aanvallen (PNES). Het Uwv heeft haar aanvraag afgewezen, stellende dat zij arbeidsvermogen heeft, maar appellante betwist dit. Tijdens de zitting op 8 juni 2022 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat en haar moeder, haar standpunt toegelicht. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen. De Raad heeft het onderzoek na de zitting heropend en aanvullende informatie opgevraagd bij het Uwv.

De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en gedurende ten minste een uur aaneengesloten kan werken. Echter, de Raad is van mening dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat appellante de taak ‘uitlaten van honden’ kan verrichten. De Raad concludeert dat appellante niet in staat is om deze taak zelfstandig uit te voeren, gezien haar behoefte aan permanente begeleiding en de aard van haar aanvallen. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit van het Uwv, en draagt het Uwv op een nieuw besluit te nemen, waarbij het beroep tegen dit nieuwe besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.766,50 bedragen.

Uitspraak

20 3490 WAJONG

Datum uitspraak: 8 februari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
5 oktober 2020, 19/1588 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E. Schriemer, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Schriemer en vergezeld door haar moeder. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
De Raad heeft het onderzoek na de zitting heropend en vragen gesteld aan het Uwv. Het Uwv heeft in reactie hierop een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend. Partijen hebben over en weer op elkaars standpunten gereageerd.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1998, heeft met een door het Uwv op 19 oktober 2018 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante een lichte verstandelijke beperking heeft en dat zij PNES-aanvallen heeft (psychogene niet-epileptische aanvallen). Als appellante te veel druk of stress ervaart, verstart zij. Er is dan geen contact met haar mogelijk. Bij de aanvraag is onder meer een ontwikkelingsperspectief en een arbeidsperspectief van september 2018 gevoegd van de ZMLK-school waar appellante voortgezet onderwijs heeft gevolgd. Verder is een verslag van een psychologisch-didactisch onderzoek van 12 april 2017 bijgevoegd.
1.2.
Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 24 januari 2019 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen op de grond dat appellante volgens het Uwv nu geen arbeidsvermogen heeft maar dat in de toekomst wel kan ontwikkelen. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellante niet een uur aaneengesloten kan werken omdat zij bij geringe overvraging PNES-aanvallen (aanvallen) kan krijgen die leiden tot een substantiële onderbreking van het productieproces. De verzekeringsarts acht appellante wel vier uur per dag belastbaar voor werk. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellante basale werknemersvaardigheden heeft en dat zij de taak ‘uitlaten van honden’ kan uitvoeren. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 januari 2019.
1.3.
Bij besluit van 7 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 januari 2019 ongegrond verklaard met een gewijzigde motivering. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Anders dan de verzekeringsarts is de verzekeringsarts bezwaar en beroep van mening dat appellante wel in staat is om een uur aaneengesloten te werken. Aan dit standpunt heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag gelegd dat appellante vanaf augustus 2016 geen medicatie meer gebruikt voor de aanvallen en dat zij vanaf eind 2016 hiervoor niet meer in behandeling is bij Stichting Epilepsie Instellingen Nederland (SEIN). Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegewogen dat appellante heeft verklaard dat de aanvallen ongeveer vijf minuten duren, daarna kan appellante doorgaan met de werkzaamheden waarmee zij bezig was. Gelet op deze omstandigheden is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische reden dat appellante niet in staat is om een uur aaneengesloten te werken. Daarnaast wordt appellante ongewijzigd in staat geacht om vier uur per dag belastbaar te zijn, over basale werknemersvaardigheden te beschikken en de taak ‘uitlaten van honden’ te kunnen verrichten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv dat appellante op de datum in geding, 19 oktober 2018, arbeidsvermogen heeft. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de medische gegevens in het dossier niet dat het Uwv de mogelijkheden van appellante heeft overschat. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de vaststelling van de mogelijkheden van appellante rekening heeft gehouden met haar werkzaamheden in de dagbesteding, zoals die blijken uit het overleg tussen de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de begeleiders van appellante, en zoals die zijn besproken tijdens de hoorzitting, en met de activiteiten van appellante naast het werk.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank miskent dat zij niet zelf de door het Uwv geselecteerde taak kan uitvoeren. Dit blijkt volgens appellante uit het feit dat zij bij de dagbesteding niet zelf de honden uitlaat maar haar begeleider dit doet. Vanwege de aanvallen moet er altijd iemand bij appellante in de buurt zijn. Appellante heeft haar standpunt herhaald dat zij vanwege de aanvallen niet vier uur per dag belastbaar is en niet ten minste een uur aaneengesloten kan werken. Ook beschikt zij niet over basale werknemersvaardigheden. Zij kan niet zelfstandig op tijd komen, zij kan niet zelfstandig reizen en zij heeft nauwelijks besef van tijd. Ter zitting van de Raad heeft de moeder van appellante toegelicht dat appellante niet in staat is de geselecteerde taak zelfstandig uit te voeren omdat er altijd iemand bij haar in de buurt moet zijn in verband met een eventuele aanval. Verder heeft de moeder van appellante ter zitting verklaard dat de aanvallen vaker voorkomen en langer duren dan waarvan het Uwv is uitgegaan. De laatste tijd heeft appellante een paar keer per week aanvallen die wel een uur kunnen duren. De aanvallen zijn in de loop van de jaren heftiger en frequenter geworden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv appellante terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd per 19 oktober 2018 op de grond dat zij arbeidsvermogen heeft.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in bezwaar telefonisch contact gehad met de begeleiders van appellante op de dagbesteding bij het dierenpension en de manege. De begeleider bij de manege heeft verklaard dat appellante altijd begeleiding heeft, maar dat zij de taken zelfstandig en goed uitvoert. De begeleider bij het dierenpension heeft verklaard dat appellante instructies kan onthouden en uitvoeren en appellante komt gemaakte afspraken na. Op basis van deze informatie heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellante instructies kan onthouden en uitvoeren en dat zij in staat is om afspraken met een werkgever na te komen, zoals op tijd komen. Er zijn geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van deze conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.4.
Appellante wordt ook niet gevolgd in haar standpunt dat zij vanwege de aanvallen niet vier uur per dag belastbaar is en niet gedurende ten minste een periode van een uur aaneengesloten kan werken. De moeder van appellante heeft tijdens de hoorzitting op 27 maart 2019 verklaard dat de aanvallen die appellante de afgelopen zes maanden heeft gehad ongeveer vijf minuten duurden. Tijdens een aanval is appellante niet te bereiken voor de buitenwereld, ze bevriest als het ware; het betreft absences. Na een aanval is appellante moe maar ze gaat wel verder waarmee ze daarvoor bezig was. De aanvallen kunnen een paar keer per dag optreden maar blijven soms ook één tot twee weken uit. Appellante ging rond de datum in geding gedurende viereneenhalve dag per week naar de dagbesteding en zij kende geen verzuim van de dagbesteding door de aanvallen. Gelet op deze informatie kan het standpunt van het Uwv worden gevolgd dat appellante ten minste vier uur per dag belastbaar is en dat zij aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur. Ter zitting van de Raad heeft de moeder van appellante verklaard dat de aanvallen langer duren en frequenter voorkomen dan waarvan het Uwv is uitgegaan. Hiervoor is geen steun te vinden in de gedingstukken. Uit de bij de aanvraag gevoegde informatie van de ZMLK-school van appellante blijkt dat zij af en toe, tot geregeld een absence heeft. Dit komt overeen met wat de moeder van appellante tijdens de hoorzitting op 27 maart 2019 heeft verklaard over de aanvallen. Ter zitting van de Raad heeft de moeder van appellante ook verklaard dat de aanvallen de afgelopen jaren heftiger zijn geworden. Dit blijkt ook uit de door appellante in beroep overgelegde informatie van 9 april 2020 van Leefstijlpraktijk [regio], waarin staat dat appellante vanaf eind 2018/begin 2019 meer aanvallen heeft gekregen door een aantal gebeurtenissen, waaronder de afwijzing van de Wajong-aanvraag. Voor de beoordeling in deze zaak is echter de situatie rond 19 oktober 2018 van belang.
4.5.1.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv niet kan worden gevolgd in zijn standpunt dat appellante de taak ‘uitlaten van honden’ (0305) kan verrichten. Daartoe is het volgende van belang.
4.5.2.
De arbeidsdeskundige heeft in het rapport van 23 januari 2019 bij de voorwaarden voor het functioneren in werk onder meer vermeld dat bij appellante sprake is van een beperking voor het zelfstandig ondernemen van een enkelvoudige of meervoudige taak. Vanwege de zeer beperkte handelingsgerichtheid is bij het starten van een taak en het aan het werk blijven begeleiding nodig. Er moet voor appellante continu de mogelijkheid zijn om terug te vallen op anderen. Ook is permanent toezicht nodig en is appellante aangewezen op werk met een beperkte mate van verantwoordelijkheid en een beperkte mate van afbreukrisico. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 15 mei 2019 aangegeven zich in deze beperkingen te kunnen vinden.
4.5.3.
Een taak is de kleinste eenheid van een functie en bestaat uit één of meerdere handelingen. Om de betreffende taak te kunnen uitvoeren, moet iemand voldoen aan de taakspecifieke eisen uit de taakomschrijving. In de taakomschrijving van de taak ‘uitlaten van honden’ (0305) is bij de arbeidsverrichtingen onder meer vermeld: ‘laat de hond in de omgeving uit (…)’ en ‘wandelt in de omgeving (natuur) 5 tot 20 minuten met de hond’. Bij de taakeisen staat: ‘loopt bij het uitlaten van de honden meestal samen, een enkele keer alleen.’ De Raad heeft het Uwv verzocht de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nader te laten motiveren dat de taak ‘uitlaten van honden’ geschikt is voor appellante gelet op de hierboven vermelde taakspecifieke eisen. Daarbij is verzocht om specifiek toe te lichten hoe de noodzaak van permanent toezicht en werk met een beperkte mate van verantwoordelijkheid zich verhoudt tot het in de omgeving (natuur) vijf tot twintig minuten alleen uitlaten van de honden. In een rapport van 5 juli 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd dat uit overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar voren is gekomen dat op medische gronden sprake is van een intensieve begeleidingsbehoefte maar niet van permanent toezicht. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in aanmerking genomen dat appellante ongeveer tien minuten alleen naar de dagbesteding fietst en dat zij ook alleen wandelt met haar eigen honden. Gelet op deze omstandigheden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellante in staat moet zijn om vijf tot twintig minuten alleen te zijn met de honden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarom geconcludeerd dat appellante kan voldoen aan de eis: ‘loopt bij het uitlaten van honden meestal samen, een enkele keer alleen.’ De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder beoordeeld dat appellante ook aan de overige eisen van de taak ‘uitlaten van honden’ kan voldoen.
4.5.4.
In reactie op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 5 juli 2022 heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom permanent toezicht niet nodig is. Volgens appellante heeft zij wel permanent toezicht nodig vanwege de aanvallen, dit blijkt ook uit het feit dat bij de dagbesteding continu iemand bij haar aanwezig is. Ook is het niet juist dat appellante alleen haar eigen honden uitlaat en traint, daarbij is altijd één van haar ouders aanwezig. In een rapport van 21 september 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nogmaals herhaald dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet wordt onderschreven dat permanent toezicht nodig is. Het Uwv blijft ongewijzigd bij zijn standpunt dat appellante de taak ‘uitlaten van honden’ kan uitvoeren.
4.5.5.
Het Uwv heeft onvoldoende gemotiveerd dat appellante aan de taakspecifieke eisen kan voldoen en de taak ‘uitlaten van honden’ kan uitvoeren. Allereerst is onvoldoende komen vast te staan dat voor appellante slechts sprake is van een intensieve begeleidingsbehoefte. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat op medische gronden permanent toezicht niet noodzakelijk is. Deze stelling is echter onvoldoende onderbouwd om voorbij te gaan aan het gemotiveerde standpunt van de arbeidsdeskundigen dat appellante beperkt is voor het zelfstandig ondernemen van een enkelvoudig of meervoudige taak en zij vanwege haar zeer beperkte handelingsgerichtheid continu de mogelijkheid moet hebben om terug te kunnen vallen op anderen en permanent toezicht aangewezen is. Daarbij is zwaarwegend dat ook uit het overleg van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met de begeleiders van appellante op haar twee dagbestedingen naar voren komt dat appellante haar werkzaamheden altijd samen met iemand uitvoert dan wel dat zij altijd begeleiding heeft. Daarnaast heeft het Uwv ook onvoldoende gemotiveerd dat de voorwaarden van intensieve begeleiding en van een beperkte mate van verantwoordelijkheid verenigbaar zijn met de taakspecifieke eis dat zij alleen, vijf tot twintig minuten de honden in de omgeving moet uitlaten. Daarbij is van belang dat appellante geacht wordt alle taakspecifieke eisen uit te kunnen voeren, dus ook die onderdelen die een enkele keer voorkomen. De omstandigheid dat appellante gedurende tien minuten alleen naar school fietst en haar eigen hond uitlaat – hetgeen overigens door appellante wordt betwist – maakt niet dat zij reeds daarom geacht kan worden de verantwoordelijkheid te (kunnen) dragen andermans honden gedurende twintig minuten alleen in de omgeving (natuur) uit te laten. Dit betekent dat het Uwv de taak ‘uitlaten van honden’ ten onrechte geschikt heeft geacht voor appellante.
4.6.
Uit 4.3.1 tot en met 4.5.5 volgt dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt, aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat appellante de taak ‘uitlaten van honden’ kan verrichten. Hiermee berust het bestreden besluit niet op een voldoende draagkrachtige motivering, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
4.7.
Dit betekent dat het hoger beroep slaagt, de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het bestreden besluit eveneens moet worden vernietigd. Het Uwv zal een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door het Uwv nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.674,- in beroep en € 2.092,50 in hoger beroep, in totaal € 3.766,50 voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 7 augustus 2019 gegrond en vernietigt dat besluit;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.766,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 178,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) M.C.G. van Dijk