In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellante, die lijdt aan niet-aangeboren hersenletsel, had eerder een maatwerkvoorziening van 300 minuten per week ontvangen, maar stelde dat dit onvoldoende was gezien haar beperkingen. De Raad oordeelde dat appellante recht heeft op 313 minuten per week, omdat zij gebruik maakt van twee slaapkamers en de eerder vastgestelde tijd niet toereikend was. De Raad verwierp de argumenten van appellante over het strijken van kleding en maaltijdverzorging, waarbij werd gesteld dat strijken niet noodzakelijk is voor zelfredzaamheid en dat appellante in staat is om maaltijden voor te bereiden op goede dagen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelde de maatwerkvoorziening vast op 313 minuten per week. Tevens werd het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.500,- bedragen.