ECLI:NL:CRVB:2024:1487

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
22/2084 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling maatwerkvoorziening Wmo 2015 voor huishoudelijke hulp en vergoeding proceskosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellante, die lijdt aan niet-aangeboren hersenletsel, had eerder een maatwerkvoorziening van 300 minuten per week ontvangen, maar stelde dat dit onvoldoende was gezien haar beperkingen. De Raad oordeelde dat appellante recht heeft op 313 minuten per week, omdat zij gebruik maakt van twee slaapkamers en de eerder vastgestelde tijd niet toereikend was. De Raad verwierp de argumenten van appellante over het strijken van kleding en maaltijdverzorging, waarbij werd gesteld dat strijken niet noodzakelijk is voor zelfredzaamheid en dat appellante in staat is om maaltijden voor te bereiden op goede dagen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelde de maatwerkvoorziening vast op 313 minuten per week. Tevens werd het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.500,- bedragen.

Uitspraak

22/2084 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 mei 2022, 21/3472 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland (college)
Datum uitspraak: 18 juli 2024

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over de vraag of de omvang van de maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp terecht is vastgesteld op 300 minuten per week. De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend en oordeelt dat appellante in aanmerking dient te komen voor een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp voor 313 minuten per week omdat twee slaapkamers als slaapkamer in gebruik zijn. Het beleid dat in de module wasverzorging geen minuten worden verstrekt voor strijken kan de toetsing doorstaan. Gestreken bovenkleding is in het algemeen niet noodzakelijk om te kunnen participeren in de maatschappij of voor de zelfredzaamheid. Burgers kunnen immers hun eigen kracht inzetten door voor strijkvrije bovenkleding te kiezen. Er is geen reden om in het geval van appellante tot een ander oordeel te komen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. drs. P. Rijnsburger, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Op 4 december 2023 heeft mr. A.A.M. van Hoorn, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde van appellante gesteld.
Appellante heeft nadere stukken overgelegd.
De Raad heeft de zaak – gedeeltelijk via beeldbellen – behandeld op een zitting van 6 juni 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Hoorn. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door L.J. Fukur.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1984, ondervindt als gevolg van niet-aangeboren hersenletsel beperkingen bij het verrichten van huishoudelijke taken. In verband hiermee heeft het college bij besluit van 19 april 2021 appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) – met inachtneming van een afbouwperiode – voor een periode tot en met 16 april 2023 in aanmerking gebracht voor een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp in de vorm van zorg in natura voor 235 minuten per week.
1.2.
Bij besluit van 17 juni 2021 heeft het college – wederom met inachtneming van een afbouwperiode – de periode van de maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp in de vorm van zorg in natura voor 235 minuten per week tot en met 16 april 2025 verlengd.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 21 september 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 19 april 2021, dat op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geacht wordt mede gericht te zijn tegen het besluit van 17 juni 2021, gegrond verklaard en appellante in aanmerking gebracht voor een vergoeding van de kosten in bezwaar. Het college heeft de indicatieperiode verlengd tot en met 16 april 2026 en de omvang van de maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp in de vorm van zorg in natura uitgebreid naar 300 minuten per week, waarvan 60 minuten voor het doen van boodschappen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante met de verstrekte maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp voldoende is gecompenseerd voor haar beperkingen als het gaat om het schoonhouden van haar woning. Met deze maatwerkvoorziening heeft het college rekening gehouden met het schoonmaken van drie extra slaapkamers en extra tijd verstrekt wegens de aard van de beperkingen van appellante, het hanteren van een lager werktempo en een wekelijkse verschoning van het bed. Wat betreft het schoonmaken van de drie extra slaapkamers heeft de rechtbank overwogen dat deze niet elke week volledig in gebruik zijn. Appellante slaapt afwisselend in één van de slaapkamers. Gelet hierop heeft de rechtbank het redelijk geacht dat het college voor de schoonmaak van de drie extra slaapkamers is uitgegaan van drie maal vijf minuten per week. Verder heeft het college voor wasverzorging 55 minuten per week verstrekt. Het college heeft appellante geen minuten voor 'overname strijken' gegeven, omdat van appellante mag worden verwacht dat de reikwijdte van de werkzaamheden tot een minimum wordt beperkt door de aanschaf van strijkvrije kleding. Ook heeft het college in redelijkheid kunnen besluiten om geen tijd te verstrekken voor het bereiden van maaltijden. Appellante kan namelijk in haar 'goede weken' extra maaltijden bereiden en invriezen, die zij kan consumeren in een week dat ze niet in staat is om een maaltijd te maken. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat appellante niet in staat is zelf de planning van de huishoudelijke werkzaamheden op zich te nemen.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft – kort samengevat ‑ aangevoerd dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met haar beperkingen, haar persoonlijke situatie en de beïnvloedingsfactoren in haar huishouden. Volgens appellante heeft het college ten onrechte geen (extra) tijd verstrekt voor het schoonmaken van alle slaapkamers wegens dagelijks gebruik, het strijken van de was, maaltijdverzorging en regievoering op het huishouden. Verder heeft het college geen rekening gehouden met de aanwezigheid van (hulp)katten in de woning. Gelet op haar beperkte belastbaarheid is appellante zelf niet in staat tot het verrichten van huishoudelijke taken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante in het geheel geen huishoudelijke taken kan uitvoeren en daarom in aanmerking dient te komen voor een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp op grond van de Wmo 2015. Partijen zijn uitsluitend verdeeld over de vraag of de omvang van de maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp in de vorm van zorg in natura voor 300 minuten per week toereikend is.
Slaapkamers
4.2.
De beroepsgrond dat het college voor het schoonmaken van drie extra slaapkamers drie maal achttien minuten extra tijd had moeten toekennen, slaagt deels. Het college heeft appellante aanvullend op de basismodule schoon en leefbaar huis van 125 minuten per week, waarbij achttien minuten per week zijn inbegrepen voor het schoonmaken van de hoofdslaapkamer, onder meer in aanmerking gebracht voor drie maal vijf minuten per week meer inzet voor het schoonmaken van de drie overige slaapkamers, die niet als slaapkamer in gebruik zouden zijn. Naar het oordeel van de Raad heeft het college hierbij onvoldoende betrokken dat appellante door haar beperkingen vrijwel dagelijks gebruik moet maken van een tweede slaapkamer. Appellante heeft gemotiveerd weergegeven – en ter zitting op inzichtelijke wijze nader toegelicht – dat zij als gevolg van haar medische situatie veelvuldig transpireert, regelmatig overdag moet rusten en is aangewezen op een prikkelarme omgeving, waardoor zij zich regelmatig dient te verplaatsen van haar hoofdslaapkamer aan de voorkant van de woning naar een rustigere slaapkamer aan de achterzijde van de woning. Het college heeft dit ook niet bestreden. Naar het oordeel van de Raad betekent dit dat appellante naast de hoofdslaapkamer nog een slaapkamer in gebruik heeft. Gelet hierop dient het college – in aanvulling op de reeds verstrekte vijf minuten per week voor één van de drie overige slaapkamers – dertien minuten per week extra te verstekken voor het schoonmaken van een tweede slaapkamer. Voor de derde en vierde slaapkamer gaat dit niet op, omdat appellante heeft toegelicht dat zij slechts incidenteel gebruik maakt van de derde slaapkamer en de vierde slaapkamer als waskamer wordt gebruikt.
Huisdieren
4.3.
De beroepsgrond dat het college ten onrechte geen extra tijd heeft verstrekt voor het schoonmaken van de woning wegens de aanwezigheid van katten, slaagt niet. Volgens de door het college gehanteerde beleidsregel [1] is de aanwezigheid van dieren over het algemeen geen reden om een extra module in te zetten, tenzij sprak is van een hulphond/-dier. Dit beleid is niet onredelijk. [2] Het college heeft terecht overwogen dat de katten van appellante geen hulpdieren zijn. Dat katten, zoals appellante onder verwijzing naar het verslag van medisch adviseur J. Bolt van 21 mei 2023 stelt, mensen gelukkiger maken en hun negatieve energie opnemen, maakt niet dat zij als hulpdieren moeten worden aangemerkt.
Strijken
4.4.
De beroepsgrond dat het college ten onrechte geen tijd heeft verstrekt voor het strijken van de was slaagt evenmin. Volgens de door het college gehanteerde beleidsregel is het doel van de inzet van de module wasverzorging dat de aanvrager beschikt over schoon linnen- en beddengoed en kleding. De verzorging van de was omvat volgens de beleidsregel het machinaal wassen, laten drogen en opvouwen van linnen- en beddengoed en kleding. Strijken wordt niet genoemd als afzonderlijke activiteit. Dit beleid kan de rechterlijke toets doorstaan. Gestreken bovenkleding is in het algemeen niet noodzakelijk om te kunnen participeren in de maatschappij of voor de zelfredzaamheid. Burgers kunnen immers hun eigen kracht inzetten door voor strijkvrije bovenkleding te kiezen. Er is geen reden om in het geval van appellante tot een ander oordeel te komen. Niet aannemelijk is geworden dat van appellante niet kan worden gevergd dat zij kiest voor strijkvrije kleding. Verder is niet aannemelijk geworden dat het voor appellante noodzakelijk is te beschikken over gestreken linnengoed. De stelling van appellante, onder verwijzing naar voormeld verslag van medisch adviseur Bolt, dat met name haar zakdoeken en theedoeken om medische redenen (namelijk wegens het afdoden van kiemen ter vermijding van infecties) gestreken dienen te worden, wordt niet gevolgd. Uit de stukken van de behandelend sector kan niet worden afgeleid dat de medische situatie van appellante hiertoe noopt. De bevindingen van Bolt op dit punt zijn algemeen van aard en dus niet op appellante toegesneden.
Maaltijdverzorging
4.5.
Wat betreft de beroepsgrond van appellante dat het college ten onrechte geen tijd heeft verstrekt voor maaltijdverzorging, oordeelt de Raad met de rechtbank dat van appellante mag worden verwacht dat zij op goede dagen extra maaltijden bereidt die zij kan invriezen en op een later moment kan ontdooien en consumeren. Daarnaast kan het bereiden van maaltijden op de overige dagen worden vereenvoudigd door het gebruik van bijvoorbeeld kant-en-klaar maaltijden. Naar het oordeel van de Raad bieden voorgenoemde mogelijkheden een voldoende passende oplossing voor de beperkingen die appellante ondervindt bij het bereiden van een warme maaltijd.
Regie over het huishouden
4.6.
Verder heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat onvoldoende is gebleken dat appellante niet in staat is tot het plannen van de benodigde huishoudelijke werkzaamheden. De Raad acht hierbij tevens van belang dat appellante ter zitting heeft toegelicht dat zij wekelijks zelf een lijstje met werkzaamheden maakt en aan de huishoudelijke hulp voorlegt, en in kaart brengt welke taken al dan niet binnen de gegeven tijd door de huishoudelijke hulp worden verricht.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Uit wat hierboven is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd, het beroep gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt voor zover daarbij aan appellante een maatwerkvoorziening van 300 minuten per week voor huishoudelijke hulp is verstrekt. De Raad ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door aan appellante – overeenkomstig het bepaalde in 4.2 – een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp in de vorm van zorg in natura van 313 minuten per week te verstrekken.
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de kosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.750,- in beroep en € 1.750,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 3.500,- (beroepschrift: 1 punt, zitting rechtbank: 1 punt, hogerberoepschrift: 1 punt, zitting Raad: 1 punt, met een waarde per punt van € 875,-).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 21 september 2021 voor zover daarbij een maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp met een omvang van 300 minuten per week is verstrekt;
  • verstrekt aan appellante een maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp met een omvang van 313 minuten per week;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 21 september 2021;
  • veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 3.500,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 185,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en K.H. Sanders en J.J. Janssen als leden, in tegenwoordigheid van N. El Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2024.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) N. El Khabazi

Voetnoten

1.Beleidsregel van de gemeente Smallingerland houdende regels omtrent maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp Wmo uit 2020.
2.Vergelijk de uitspraak van 13 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:88.