ECLI:NL:CRVB:2024:1478
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering Wajong-uitkering na verzoek om herziening op basis van nieuwe feiten
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een Wajong-uitkering toe te kennen aan appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante had in 2014 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die was afgewezen omdat zij volgens de verzekeringsarts benutbare mogelijkheden had. In 2020 diende appellante opnieuw een aanvraag in, waarbij zij stelde dat er nieuwe feiten waren die een herbeoordeling rechtvaardigden. Het Uwv weigerde echter opnieuw, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die de eerdere beslissing konden onderbouwen. De rechtbank bevestigde deze beslissing, en appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om terug te komen op het besluit van 2014, omdat de door appellante ingebrachte informatie niet als nieuw feit kon worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.