In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag met betrekking tot de toekenning van een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 juli 2024 uitspraak gedaan. Na een tussenuitspraak heeft het college een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning van 9 uur en 30 minuten per week in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) is toegekend. De Raad oordeelt dat dit een passende bijdrage is in de zelfredzaamheid en participatie van appellante in de periode van 6 november 2017 tot en met 27 december 2020. Appellante had aangevoerd dat zij meer ondersteuning nodig had, maar de Raad oordeelt dat niet aannemelijk is gemaakt dat meer tijd nodig is. Het college heeft ook een proceskostenvergoeding toegekend, maar verzoeken om verletkosten en immateriële schade zijn afgewezen. De Raad heeft het beroep tegen het eerste bestreden besluit gegrond verklaard en vernietigd, terwijl het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond is verklaard.