In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het dagloon van een aan betrokkene toegekende IVA-uitkering. De zaak betreft de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht geen rekening heeft gehouden met een waarnemingstoeslag bij de berekening van het dagloon. Betrokkene had eerder een beroep gedaan op de rechtbank Gelderland, die oordeelde dat de waarnemingstoeslag als arbeidsvoorwaardenbedrag moest worden aangemerkt en dus betrokken moest worden bij de vaststelling van het dagloon. Het Uwv ging hiertegen in hoger beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat de waarnemingstoeslag niet kan worden aangemerkt als een arbeidsvoorwaardenbedrag, omdat deze niet is opgebouwd in de referteperiode die loopt van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019. De waarnemingstoeslag werd pas in februari 2020 uitbetaald, na afloop van deze referteperiode. De Raad oordeelde dat de waarnemingstoeslag niet voldoet aan de definitie van een arbeidsvoorwaardenbedrag zoals vastgelegd in het Dagloonbesluit, omdat er geen afspraak is gemaakt dat deze toeslag als zodanig wordt opgebouwd voor een latere uitbetaling. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv werd ongegrond verklaard.