ECLI:NL:CRVB:2024:143

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
23 / 833 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ziekengeld van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 1 juni 2022. Appellante stelt dat zij door haar medische beperkingen niet in staat is om passende functies te vervullen en dat het Uwv ten onrechte haar ziekengeld heeft beëindigd. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en is tot de conclusie gekomen dat het Uwv het ziekengeld terecht heeft beëindigd. De Raad oordeelt dat er zorgvuldig medisch onderzoek is verricht en dat de medische beoordeling van de verzekeringsartsen voldoende rekening heeft gehouden met de klachten van appellante, waaronder het Chronisch Vermoeidheidssyndroom (CVS). De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen en oordeelt dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellante. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen, en er wordt geen schadevergoeding toegekend.

Uitspraak

23/833 ZW
Datum uitspraak: 25 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 2 februari 2023, 22/3005 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht het ziekengeld van appellante per 1 juni 2022 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat zij onveranderd recht heeft op ziekengeld. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het ziekengeld terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.J. Bek hoger beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere reacties ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 december 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Nicolai.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als administratief medewerker voor 24 uur per week. Op 18 november 2019 heeft zij zich ziekgemeld met zwangerschapsgerelateerde klachten. Het Uwv heeft aan appellante ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Van 13 februari 2020 tot 14 juni 2020 heeft appellante een zwangerschaps- en bevallingsuitkering op grond van de Wet arbeid en zorg ontvangen. Na afloop hiervan heeft appellante zich ziekgemeld bij het Uwv. Het Uwv heeft aan appellante met ingang van 15 juni 2020 ziekengeld toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 9 september 2021 het ziekengeld van appellante met ingang van 10 oktober 2021 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een verdergaande urenbeperking aangenomen en vastgelegd in een FML van 23 maart 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de eerder geselecteerde functies laten vervallen en nieuwe functies geselecteerd. Het Uwv heeft op basis hiervan bij besluit van 15 mei 2022 (bestreden besluit) het ziekengeld per 10 oktober 2021 ongewijzigd voortgezet en het ziekengeld per 1 juni 2022 beëindigd, omdat appellante meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de (verzekerings)artsen. De artsen hebben bij het aannemen van beperkingen bij appellante rekening gehouden met de diagnose Chronisch Vermoeidheidssyndroom (CVS), en ook de klachten door Posturaal orthostatische tachycardiesydroom (POTS) worden als plausibel beschouwd. De beoordeling van appellantes vermoeidheidsklachten heeft mede in het licht van het Verzekeringsgeneeskundig protocol CVS plaatsgevonden. Volgens vaste rechtspraak zijn de verzekeringsgeneeskundige protocollen bedoeld als een hulpmiddel voor de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Per geval dient te worden bezien welke betekenis aan het protocol toekomt. [1] Daaruit volgt dat in het medische rapport niet elk punt van het protocol hoeft te worden besproken. Ook voor de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid (Standaard) geldt dat de verzekeringsarts niet elke stap uit de Standaard in zijn rapport hoeft te bespreken. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk toegelicht dat voor een verdergaande urenbeperking geen aanleiding bestaat, omdat met de beperkingen op de overige rubrieken met de vermoeidheid van appellante voldoende rekening is gehouden. De rechtbank ziet in hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd geen nieuwe, objectief medische aanknopingspunten voor het oordeel dat de (duur)belastbaarheid van appellante niet juist is vastgesteld. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Er is voldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten onrechte het dagverhaal en het arbeids- en ziekteverleden van appellante niet meegewogen bij het vaststellen van de omvang van de urenbeperking. Er is in de FML onvoldoende rekening gehouden met appellantes vermoeidheidsklachten doordat geen dan wel slechts lichte beperkingen zijn aangenomen op items die volgens het Verzekeringsgeneeskundig protocol CVS bijzondere aandacht behoeven. Appellante kan zich niet verenigen met de vastgestelde urenbeperking van 6 tot 7 uur per dag en 30 tot 32 uur per week. Ze is niet in staat om deze uren te werken, ook niet in licht werk zonder tijdsdruk. Appellante heeft haar werkzaamheden in de afgelopen twintig jaar moeten verminderen van 32 uur per week naar op het laatst 24 uur per week. De werkweek bestond uit drie dagen van 8 uur werken, met steeds minimaal één rustdag ertussen in licht administratief werk. Dit was te belastend voor appellante en heeft geleid tot een ziekmelding. Ook op andere punten is de belastbaarheid van appellante niet goed vastgesteld door het Uwv. Appellante is als gevolg van haar beperkingen niet in staat om de geselecteerde functies te verrichten.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om het ziekengeld van appellante te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ziekengeld, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatstverdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [2] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden tegen de medische grondslag van het bestreden besluit aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag is gelegd. De rechtbank heeft terecht geen aanknopingspunten gevonden om de medische beoordeling voor onjuist te houden. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De grond van appellante dat vanwege haar CVS-klachten uit preventief oogpunt een medische urenbeperking moet worden aangenomen, waarbij zij heeft verwezen naar het advies van de Gezondheidsraad van 19 maart 2018 [3] en de NICE-richtlijn, [4] wordt niet gevolgd omdat deze stukken van algemene aard zijn en niet ingaan op haar individuele situatie (vergelijk de uitspraken van de Raad van 13 juni 2018 en 13 januari 2021). [5] In het geval van appellante hebben de (verzekerings)artsen bij de beoordeling welke beperkingen voor appellante hebben te gelden, tot uitgangspunt genomen dat bij appellante sprake is van CVS. Zij hebben daarbij passende beperkingen aangenomen. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat de ziekte van appellante onvoldoende is erkend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts getoetst aan de Standaard en overtuigend gemotiveerd dat, rekening houdend met de in de FML opgenomen beperkingen, aanleiding bestaat om een verdergaande urenbeperking in de FML op te nemen dan de primaire arts had aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 23 maart 2022 en 1 juli 2022 ook onderkend dat appellante een energetisch probleem heeft, maar dat daarbij een afweging moet worden gemaakt tussen de vermoeidheidsklachten en het risico van deconditionering. De door appellante ervaren moeheid is volgens deze arts onvoldoende geobjectiveerd om te leiden tot een (verdergaande) urenbeperking. Daarnaast is gebleken dat in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden, van de FML duidelijk beperkingen voor appellante zijn aangenomen.
4.4.
Tijdens de hoorzitting is volgens het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 maart 2022 het verzuimverleden van appellante besproken, met periodes van langdurige uitval en revalidatietrajecten. Ook toen stond vermoeidheid centraal, maar dat werd toegeschreven aan een burn-out. Daarmee kan niet gesteld worden dat appellantes verzuimverleden onbekend was bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante heeft niet met medische stukken onderbouwd dat de reden voor haar verzuim in het verleden aanleiding dient te zijn om per de datum in geding een verdergaande urenbeperking aan te nemen, naast de al aangenomen beperkingen. Zij heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van een objectief medische noodzaak minder uren is gaan werken of lichter werk is gaan doen, bijvoorbeeld op advies van of in overleg met een behandelend arts of bedrijfsarts.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn. Het gaat in de functies om zowel lichamelijk als cognitief lichte (productie)werkzaamheden gedurende maximaal ongeveer 6 uur per dag en 30 uur per week.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van het ziekengeld in stand blijft. Bij dit oordeel is er geen grond voor schadevergoeding zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
6. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) L.B. Vrugt

Voetnoten

1.CRvB 16 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7873.
2.Zie bijvoorbeeld CRvB 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.
3.Gezondheidsraad, 2018; publicatienr. 2018/07.
4.NICE-richtlijn (NG206), gepubliceerd op 29 oktober 2021.
5.CRvB 13 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1734 en 13 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:69.