Uitspraak
4 november 2021, 20/6305 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
17 januari 2020. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft alsnog met de juiste
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, vastgesteld door het Uwv op 53,10% per 17 januari 2020. Appellante is van mening dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en kan daarom de geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante behandeld, waarbij zij werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.I.T. Sopacua. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en was niet vertegenwoordigd tijdens de zitting op 30 mei 2024.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante sinds 18 december 2006 ziek is en dat haar arbeidsongeschiktheid in de loop der jaren is beoordeeld. De laatste beoordeling vond plaats op 20 februari 2020, waarbij het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid op 53,10% heeft vastgesteld. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat appellante heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante in hoger beroep besproken en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en heeft de geschiktheid van de geselecteerde functies bevestigd. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 53,10% in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagt.