ECLI:NL:CRVB:2024:1397

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
23/620 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens verblijf in het buitenland en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand van appellante, die langer dan 28 dagen in het buitenland verbleef. Appellante ontving bijstand op basis van de Participatiewet en had een vakantieaanvraag ingediend voor een verblijf in het buitenland. Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven had de bijstand per 30 maart 2022 ingetrokken, omdat appellante de toegestane termijn overschreed. Appellante stelde dat zij erop mocht vertrouwen dat zij langer in het buitenland mocht verblijven, gebaseerd op contacten met derden en uitlatingen van medewerkers van de gemeente. De rechtbank oordeelde echter dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat er toezeggingen waren gedaan door het college die haar dat vertrouwen konden geven. De Raad bevestigde dit oordeel en stelde vast dat aan uitlatingen van anderen dan medewerkers van de gemeente Eindhoven geen in rechte te honoreren vertrouwen kan worden ontleend. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand terecht was en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde.

Uitspraak

23.620 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 januari 2023, 22/2155 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
Datum uitspraak: 2 juli 2024
Zitting hebben: W.F. Claessens als voorzitter en E.C.G. Okhuizen en W.A. Timmer als leden
Griffier: N. Benhaddou
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 juli 2024. Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.F.L. Beulen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellante ontvangt vanaf 29 oktober 2018 bijstand ingevolge de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. Op 1 maart 2022 heeft een behandelaar van [naam ggz instelling] aan het college een verklaring gestuurd in verband met een aanvraag voor vakantie die appellante wil indienen. Op 15 maart 2022 heeft de ambulante hulpverlener van appellante namens haar een vakantieaanvraag voor verblijf in het buitenland in de periode van 2 maart 2022 tot 3 juni 2022 naar het college gestuurd. Het college heeft vervolgens de betaling van de bijstand vanaf 1 april 2022 geblokkeerd. Met een besluit van 29 april 2022 heeft het college de bijstand van appellante beëindigd (lees: ingetrokken) met ingang van 30 maart 2022, omdat zij vanaf die datum langer dan de toegestane 28 dagen in het buitenland verblijft.
Met een besluit van 8 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 april 2022 gegrond verklaard, in die zin dat de ingangsdatum van de beëindiging gewijzigd wordt van 30 maart 2022 naar 31 maart 2022. Voor het overige is het college bij het besluit van 29 april 2022 gebleven.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen, waarbij voor eiseres appellante en voor verweerder het college worden gelezen.
“10. Wil een beroep op het vertrouwensbeginsel slagen dan moet aannemelijk worden gemaakt dat van de zijde van het bestuursorgaan toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat er door verweerder toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden verweerder het langere verblijf in het buitenland niet zou tegenwerpen.
12. Zo erkent eiseres zelf ook dat uit de stukken niet kan worden afgeleid dat zij daadwerkelijk toestemming heeft gekregen om met behoud van uitkering langer dan 28 dagen in het buitenland te verblijven.
13. Daarnaast wijst verweerder er terecht op dat eiseres in het toekenningsbesluit van 15 januari 2019 is meegedeeld dat zij moet melden als zij langer dan 28 dagen van huis wel en dat 1 maand voor vertrek moet doen.
14. Ten slotte vindt de rechtbank van belang dat de begeleider van eiseres van [naam ggz instelling] op 28 februari 2022 telefonisch inlichtingen heeft ingewonnen bij de Specialist Inkomen. De Specialist Inkomen heeft daarop aangegeven dat eiseres een ingevuld vakantieformulier in moest leveren en dat een langer verblijf in het buitenland in principe niet mogelijk is, tenzij sprake is van bijzondere medische redenen. Die medische redenen moeten met bewijsstukken worden aangetoond, waarop het college hierover een beslissing zal nemen. Uit deze omstandigheden kon eiseres dan niet concluderen of in de veronderstelling verkeren dat zij geen toestemming nodig had of dat toestemming was verleend om langer dan 28 dagen in het buitenland te verblijven.”
Appellante heeft, evenals in beroep, aangevoerd dat zij erop mocht vertrouwen dat zij langer in het buitenland mocht verblijven gelet op de contacten die derden voor haar hadden gehad met medewerkers van de gemeente.
Wat appellante aanvoert is grotendeels een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgelegd waarom deze gronden niet slagen. Appellante heeft in hoger beroep geen reden gegeven waarom die uitleg volgens haar onjuist of onvolledig is. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd en neemt deze overwegingen over.
Appellante heeft nog aangevoerd dat zij voor haar vertrek naar het buitenland zelf contact heeft gehad met meerdere personen, te weten haar contactpersoon bij [X] [woonplaats], haar behandelaar bij [naam ggz instelling] en haar maatschappelijk werkster. Na deze contacten verkeerde zij in de veronderstelling dat zij langer dan 28 dagen in het buitenland mocht verblijven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Aan uitlatingen van anderen dan medewerkers van de gemeente Eindhoven kan geen in rechte te honoreren vertrouwen worden ontleend.
In een intern e-mailbericht van 5 juli 2022 staat dat de contactpersoon bij [X] [woonplaats] aan appellante duidelijk heeft gemaakt dat zij geen invloed heeft op de door het college te verlenen toestemming. Gelet hierop mocht appellante er op basis van het contact met haar contactpersoon bij [X] [woonplaats] niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat zij langer in het buitenland mocht verblijven.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd. Dit betekent dat de intrekking van bijstand in stand blijft.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) N. Benhaddou (getekend) W.F. Claessens