ECLI:NL:CRVB:2024:1376

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
23/946 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Wajong-uitkering na beoordeling arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om betrokkene een Wajong-uitkering toe te kennen. Betrokkene, geboren in 1993, heeft een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij hij aangeeft te lijden aan een chronisch vermoeidheidsyndroom. Het Uwv heeft na onderzoek geconcludeerd dat betrokkene arbeidsvermogen heeft en heeft de aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de conclusie dat betrokkene vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 29 mei 2024, waar het Uwv werd vertegenwoordigd door M.J.H. Maas en betrokkene werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. drs. P. van Wegen. De Raad heeft de argumenten van beide partijen gewogen en is tot de conclusie gekomen dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat betrokkene op de datum in geding vier uur per dag belastbaar is. De Raad volgt de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en oordeelt dat er geen medische noodzaak is voor een verdere urenbeperking. De eerdere uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand, wat betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering wordt bevestigd.

Uitspraak

23/946 Wajong
Datum uitspraak: 10 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 februari 2023, 21/241 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd betrokkene een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv, ook na de tussenuitspraak, onvoldoende heeft onderbouwd dat betrokkene vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv heeft dit betwist en hoger beroep ingesteld. De Raad volgt het standpunt van het Uwv en oordeelt dat betrokkene op de datum in geding vier uur per dag belastbaar is en arbeidsvermogen heeft. De Wajong-uitkering is dan ook terecht afgewezen.

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. drs. P. van Wegen een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 mei 2024. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas. Betrokkene is verschenen, vergezeld door zijn moeder en tante en bijgestaan door mr. Van Wegen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene, geboren op [geboortedatum] 1993, heeft met een door het Uwv op 3 maart 2020 ontvangen formulier ‘Aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen’ een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat bij betrokkene sprake is van een chronisch vermoeidheidsyndroom. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat betrokkene arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 30 juni 2020 heeft het Uwv vervolgens geweigerd betrokkene een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 8 december 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door betrokkene gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraken van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft op 4 juli 2022 een tussenuitspraak gedaan. Hierin heeft de rechtbank, voor zover van belang, geoordeeld dat het Uwv onvoldoende heeft onderbouwd dat betrokkene vier uur per dag belastbaar is. In het dagverhaal staan activiteiten van betrokkene beschreven die niet dagelijks voorkomen en een tijdspanne beslaan van minder dan vier uur per dag. Ook wijst de rechtbank op de informatie van de psychiater M.J. Hoek van 30 maart 2022 waarin wordt vermeld dat betrokkene chronisch zeer laag belastbaar is (minder dan twee uur per twee dagen). Het Uwv is in de gelegenheid gesteld het motiveringsgebrek te herstellen. Het Uwv heeft vervolgens een rapport overgelegd van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 augustus 2022.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat met laatstgenoemd rapport het motiveringsgebrek niet is hersteld. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten. Hiertoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog steeds onvoldoende heeft gemotiveerd dat een urenbeperking van vier uur toereikend is. Volgens de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid worden argumenten voor het vaststellen van duurbelasting ontleend aan onder meer het dagverhaal/functioneren in de privésituatie, het participatiegedrag, het historisch functioneren en de waarnemingen van derden. Deze aspecten ziet de rechtbank niet terug in de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had niet zonder meer voorbij kunnen gaan aan de informatie van psychiater Hoek en de moeder van betrokkene. Gelet hierop deelt de rechtbank niet de conclusie van het Uwv dat betrokkene op zijn achttiende verjaardag en daarna arbeidsvermogen heeft.
Het standpunt van het Uwv
3.1.
Het Uwv is het niet eens met de aangevallen uitspraak, voor zover daarin wordt geoordeeld dat het motiveringsgebrek niet is hersteld. Volgens het Uwv kent de rechtbank ten onrechte doorslaggevende betekenis toe aan niet-medische informatie van derden. Voor een aanvullende onderbouwing van het standpunt dat betrokkene vier uur per dag belastbaar is verwijst het Uwv naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 mei 2023. Volgens deze verzekeringsarts bevat een beschrijving van het dagelijks leven van betrokkene wel aanwijzingen over de belastbaarheid maar is dat niet doorslaggevend. Van belang is welke beperkingen medisch gezien noodzakelijk zijn. Psychiater Hoek spreekt over een chronisch zeer lage belastbaarheid van ongeveer minder dan twee uur per twee dagen, maar geeft hiervoor geen medische onderbouwing.
Het standpunt van betrokkene
3.2.
Betrokkene heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. Dat doet hij aan de hand van wat het Uwv in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat betrokkene per 3 maart 2020 (de dag dat de aanvraag is ontvangen) arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat betrokkene niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.3.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, wordt de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd. In zijn rapporten van 29 augustus 2022 en 28 mei 2023 gaat hij er vanuit dat betrokkene vermoeidheidsklachten ondervindt mede door prikkels. Dit is ook in overeenstemming met de informatie van de behandelend sector en betrokkene zelf. Uitgaande van een prikkelarme omgeving acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokkene maximaal vier uur per dag belastbaar. Dat betrokkene daartoe niet in staat is, blijkt niet uit objectief medische gegevens. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt in dit verband terecht dat niet louter de eigen ervaringen van betrokkene en die van derden uit de omgeving van betrokkene bepalend zijn, maar dat het ook moet gaan om een medische noodzaak. Van een dergelijke noodzaak voor een verdergaande urenbeperking dan wel een strikte bedrust is niet gebleken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende onderbouwd dat aan de benodigde recuperatietijd op de datum in geding voldoende tegemoet wordt gekomen met de aangenomen urenbeperking van vier uur per dag, twintig uur per week. Hierbij wordt ook acht geslagen op het dagverhaal zoals in kaart gebracht door de arbeidsdeskundige in een rapport van 29 juni 2020 en waarvan de inhoud door betrokkene niet wordt betwist. Uit dit dagverhaal volgt dat betrokkene bepaalde activiteiten verricht zoals paardrijden en fotograferen en vrijwilligerswerk doet voor een kinderboerderij. Hoewel in de tussenuitspraak van de rechtbank aan dit dagverhaal geen doorslaggevend belang is toegekend om de bij 2.1 vermelde redenen, acht de Raad dit dagverhaal in samenhang met de nieuwe aanvullende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel voldoende om het standpunt van het Uwv te onderbouwen. Wat betrokkene over het werk bij de Beekse Bergen heeft aangevoerd, is, wat hier ook van zij, onvoldoende reden om – in weerwil van het voorgaande – toch uit te gaan van een verdergaande urenbeperking.
4.4.1.
In de informatie van de psychiater Hoek van 14 januari 2021 en 30 maart 2022 wordt geen aanleiding gezien voor een ander oordeel, reeds omdat de psychiater zijn stelling over een urenbeperking van minder dan twee uur per twee dagen niet nader heeft onderbouwd. Ook overigens blijkt uit de beschikbare medische gegevens van betrokkene niet dat de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. In veel informatie van behandelaars wordt melding gemaakt van autisme en een chronisch vermoeidheidssyndroom en de daarmee gepaard gaande vermoeidheidsklachten. Echter, deze stukken bevatten geen indicatie dat de vermoeidheidsklachten op de datum in geding ernstiger zijn dan waarvan de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan.
4.4.2.
Zoals vastgesteld in 4.2 gaat het om de medische situatie op 3 maart 2020. Veel van de door betrokkene (eerder) in de procedure overgelegde (medische) stukken zien echter op de periode (ver) daarna. Zo ziet het door betrokkene in beroep overgelegde dagverhaal – zoals toegelicht ter zitting – op de situatie op dat moment en ziet het in hoger beroep overgelegde dagverhaal op de situatie in hoger beroep. Ook de informatie van psychiater Hoek van 13 augustus 2023 en de namens betrokkene bij brief van 24 april 2024 beschreven verslechtering van de medische situatie ziet niet op de datum in geding.
4.5.
Voor het oordeel dat op basis van de indicatie preventief, zoals vermeld in de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid, een verdergaande urenbeperking moet worden aangenomen wordt evenmin aanleiding gezien. Wat betrokkene in dit verband heeft aangevoerd is onvoldoende onderbouwd en leidt niet tot twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat bij betrokkene geen sprake is van een aandoening die gepaard gaat met een patroon van overschrijding van de eigen grenzen. In verband met de – onder meer ter zitting vermelde – GAF-score wordt verwezen naar vaste rechtspraak van de Raad [1] waaruit volgt dat het GAF-systeem niet bedoeld of geschikt is om beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren vast te leggen. Ook wat overigens door de moeder en tante van betrokkene ter zitting is aangevoerd doet geen afbreuk aan het standpunt van het Uwv.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het Uwv erin wordt gevolgd dat betrokkene op 3 maart 2020 beschikt over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merkten. De vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, kan daarom onbeantwoord blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt. De rechtbank heeft ten onrechte geen aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. De Raad zal daartoe alsnog beslissen. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het Uwv is opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 8 december 2020 in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander als voorzitter en D.S. de Vries en W.D.M. Diepenbeek als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) A.M. Korver

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3345.