ECLI:NL:CRVB:2024:1374

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
23/1909 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van de weigering toekenning Wajong-uitkering na zorgvuldige beoordeling van nieuwe feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van het Uwv om geen Wajong-uitkering toe te kennen aan appellant. Appellant had eerder, in 2013, een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die was afgewezen omdat hij meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. Na een nieuwe aanvraag in 2021, waarin appellant stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren, heeft het Uwv geweigerd om terug te komen op de eerdere beslissing. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was en dat er wel degelijk nieuwe feiten waren die niet eerder waren beoordeeld. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om terug te komen op de eerdere beslissing. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd heeft dat de beperkingen van appellant in 2013 correct zijn vastgesteld en dat de nieuwe diagnoses geen wezenlijke verandering in de situatie van appellant met zich meebrengen. De Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

23/1909 WAJONG
Datum uitspraak: 10 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 mei 2023, 22/5509 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft beslist dat geen aanleiding bestaat om terug te komen van de weigering om aan appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant is sprake van een onzorgvuldig onderzoek. Hij stelt dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. De Raad volgt dit standpunt niet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv het verzoek van appellant om terug te komen van eerdere besluitvorming over zijn aanvraag om een Wajong-uitkering mocht afwijzen.

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 3 november 2021 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van het besluit van 5 september 2013. Het besluit van 5 september 2013 betreft een weigering om aan appellant een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) toe te kennen. Appellant heeft tegen het besluit van 3 november 2021 bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dat bezwaar met een besluit van 18 oktober 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. R.S. Pot, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 juni 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Pot en partijdeskundige J.A.M. Houberg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1995, heeft met een door het Uwv op 3 juli 2013 ontvangen formulier, een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wajong 2010 gedaan. Het Uwv heeft bij besluit van 5 september 2013 de aanvraag van appellant afgewezen, omdat hij meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen. Appellant heeft tegen het besluit van 5 september 2013 bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dat bezwaar met een besluit van 16 januari 2014 ongegrond verklaard.
1.2.
Met een door het Uwv op 6 september 2021 ontvangen formulier ‘Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen’ heeft appellant opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 5 september 2013. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft de arts geconcludeerd dat er medisch gezien geen nieuwe informatie is aangeleverd, zoals een nieuw gestelde diagnose waaruit zou blijken dat appellant anders belastbaar was ten tijde van de voorgaande Wajong-beoordeling of een (later) verricht onderzoek waaruit zou blijken dat appellant op het moment van de Wajong-beoordeling feitelijk minder belastbaar was dan beoordeeld Het Uwv heeft naar aanleiding hiervan bij besluit van 3 november 2021 geweigerd terug te komen van het besluit van 5 september 2013.
1.3.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen reden is om aan te nemen dat sprake is van nieuwe medische feiten of omstandigheden. Sinds het achttiende levensjaar is er sprake van dezelfde beperkingen, die al zijn erkend bij de beoordeling in 2013.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen nieuw gebleken of veranderde omstandigheden zijn op grond waarvan van het besluit van 5 september 2013 moet worden teruggekomen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig is verricht. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door appellant ingeschakelde psychiater N. Kaymaz niet nader heeft bevraagd maakt niet dat het onderzoek onzorgvuldig is verricht. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom zij psychiater Kaymaz niet geheel in haar standpunten heeft gevolgd. Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat niet de diagnose bepalend is voor de vraag of appellant al dan niet arbeidsongeschikt is, maar diens beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek per de datum in geding. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen in haar conclusie dat, hoewel Kaymaz andere diagnoses heeft gesteld dan de diagnoses die eerder zijn gesteld, sprake is van dezelfde klachten en beperkingen. Appellant heeft niet nader geconcretiseerd wat de klachten en beperkingen als gevolg van de andere diagnoses zijn waardoor zijn belastbaarheid minder zou moeten worden geacht. Tot slot heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek omdat een verzekeringsarts niet op kan tegen de deskundigheid van een psychiater. Het Uwv heeft het standpunt van psychiater niet gemotiveerd weerlegd. Uit de duur van de bespreking van de medische punten bij de zitting bij de rechtbank blijkt dat er onduidelijkheid is. De rechtbank heeft ten onrechte de deskundige van appellant niet verder bevraagd en heeft ten onrechte geen deskundige benoemd. Verder heeft appellant aangevoerd dat met het rapport van arts drs. A. Bernaert nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd zodat een inhoudelijke beoordeling van de Wajong-aanvraag had moeten plaatsvinden. Arts Bernaert, heeft advies/onderzoek gevraagd aan psychiater Kaymaz, die een expertise heeft uitgevoerd bij appellant. De rechtbank heeft ten onrechte niet onderkend dat in het rapport van Kaymaz nieuwe, onbekende en niet eerder door het Uwv beoordeelde medische/psychische omstandigheden zijn aangevoerd. Tot slot heeft appellant verzocht om schadevergoeding van geleden en nog te lijden schade.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv het verzoek van appellant om terug te komen van de weigering om hem een Wajong-uitkering toe te kennen, mocht afwijzen. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Het Uwv heeft op het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 5 september 2013 beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is (zie de uitspraken van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.4.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.5.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek. Het gaat in dit geval om een beoordeling of sprake is van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden ten opzichte van de besluitvorming en de daaraan ten grondslag liggende medische beoordeling in 2013. De verzekeringsartsen hebben gemotiveerd toegelicht dat er geen vragen waren over de door appellant ingebrachte informatie van psychiater Kaymaz. De door appellant ingebrachte informatie is bovendien door de primaire arts en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep kenbaar bij de beoordeling betrokken.
4.6.
De rechtbank heeft verder met juistheid geoordeeld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Uit de door appellant overgelegde medische informatie blijkt niet dat de beperkingen van appellant in 2013 onjuist zijn vastgesteld. De psychische en fysieke klachten van appellant waren bekend en zijn betrokken bij de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat hoewel sprake is van andere diagnoses, sprake is van dezelfde klachten en beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat er geen wezenlijk andere diagnose is gesteld welke andere inzichten geeft in de medische situatie van appellant. Eerder was er immers gesteld dat er sprake is van PDD-NOS, een autismespectrumstoornis wat een ontwikkelingsstoornis is, en nu wordt er gesproken over ASS en ADD, beide ook ontwikkelingsstoornissen. Ter zitting heeft het Uwv daarbij ook benoemd dat bij de vaststelling van de diagnose PDD-NOS de DSM IV gold, welke is opgevolgd door DSM V met daarbij onder meer wijzigingen in de diagnoses op het gebied van autisme. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien om te twijfelen aan deze motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarom bestaat ook geen aanleiding een deskundige te benoemen, zoals door appellant verzocht.
4.7.
Wat appellant ter zitting heeft opgemerkt over de rechtspraak inzake duuraanspraken behoeft geen bespreking, omdat appellant het geding bij de rechtbank desgevraagd heeft beperkt tot de vraag of terug moet worden gekomen van het besluit van 5 september 2013 en heeft verklaard dat het verzoek niet ziet op een aanspraak voor de toekomst (duuraanspraak). De duuraanspraak is in hoger beroep daarom niet aan de orde.
4.8.
Gelet op 4.5 en 4.6 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en geen aanleiding bestaat om terug te komen van de weigering om aan appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Bij deze uitkomst wordt het verzoek om veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding afgewezen.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) E.X.R. Yi

Bijlage

Artikel 4:6, van de Algemene wet bestuursrecht
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.