ECLI:NL:CRVB:2024:137

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
22/2037 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en juiste arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 januari 2024 uitspraak gedaan over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante, die op 18-jarige leeftijd (geboortedatum: [geboortedatum] 2020) een aanvraag indiende. Appellante stelde dat zij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte en als jonggehandicapte moest worden aangemerkt. Het Uwv had echter geconcludeerd dat appellante arbeidsvermogen had, na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaard, wat door de Raad werd bevestigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellante had diverse lichamelijke klachten, waaronder diabetes, knie- en heupklachten, maar de Raad oordeelde dat deze klachten niet leidden tot een gebrek aan arbeidsvermogen. De Raad volgde de argumentatie van het Uwv dat appellante in staat was om vier uur per dag lichte fysieke arbeid te verrichten. De uitspraak bevestigde dat de weigering van de Wajong-uitkering terecht was en dat appellante geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/2037 WAJONG
Datum uitspraak: 25 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 mei 2022, 20/7393 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op
[geboortedatum] 2020, de dag dat zij achttien jaar is geworden, (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S. Çakal, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 november 2023. Voor appellante is
mr. Çakal verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2002, heeft met een door het Uwv op 19 november 2019 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante knie-, heup- en rugklachten heeft en klachten als gevolg van diabetes mellitus type I (diabetes). Bij de aanvraag is informatie gevoegd van de behandelend kinderarts. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 17 maart 2020 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 26 juni 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig geweest. De verzekeringsarts heeft informatie opgevraagd en verkregen van de behandelend kinderarts en heeft op basis daarvan beperkingen aangenomen. Een lichamelijk onderzoek was niet nodig. Naar het oordeel van de rechtbank is er ook geen twijfel aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Rond haar achttienjarige leeftijd was appellante redelijk ingesteld op insuline. Voldoende rekening is gehouden met de beperkingen die appellante in verband met diabetes heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn conclusie dat appellante met haar lichamelijke klachten lichte fysieke werkzaamheden kan verrichten. De stelling van appellante dat zij dit niet kan, omdat zij steeds van houding moet wisselen, is niet met stukken onderbouwd. De rechtbank heeft de conclusie van de verzekeringsartsen dat appellante ten minste vier uur per dag belastbaar is en ten minste een uur aaneengesloten kan werken, gevolgd. Ook heeft de rechtbank de conclusies van de arbeidsdeskundigen gevolgd dat appellante een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en dat er geen reden is om aan te nemen dat appellante niet beschikt over basale werknemersvaardigheden.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen de uitspraak aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat zij niet door een verzekeringsarts lichamelijk onderzocht is en de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook niet heeft gemotiveerd waarom een lichamelijk onderzoek geen toegevoegde waarde zou hebben. In dit verband heeft zij gesteld dat niet is gebleken dat de verzekeringsartsen in voldoende mate het verzekeringsgeneeskundig protocol diabetes van 23 november 2009 hebben gevolgd. Bovendien heeft appellante behalve klachten van diabetes meer lichamelijke klachten naar voren gebracht, namelijk patella-luxaties in de knieën, rug- en heupproblemen, duizeligheidsklachten, vermoeidheidsklachten, arm- en handklachten. Appellante heeft gesteld dat de uit haar lichamelijke klachten voortvloeiende beperkingen zijn onderschat. Zij heeft aangevoerd dat haar diabetes niet redelijk is ingesteld, maar is ontregeld en dat zij niet in staat is een uur met voldoende concentratie en focus aan een taak te werken. Volgens appellante heeft de neuroloog bevestigd dat de cognitieve klachten van aandacht en concentratie passen bij een ontregelde diabetes type I. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante brieven van 14 november 2022 en van 3 juli 2023 van de behandelend neuroloog, en brieven van 30 december 2022 en van 26 mei 2023 van de internist ingebracht. Ook heeft appellante zelf een reactie gegeven op het in hoger beroep ingebrachte rapport van 28 augustus 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens appellante verder ten onrechte niet gemotiveerd dat verbetering van de medische situatie van appellante niet is uitgesloten. Tot slot heeft appellante aangevoerd dat de geselecteerde taken, gelet op haar lichamelijke en cognitieve klachten, niet geschikt voor haar zijn en dat onduidelijk is of de voorbeeldtaken voldoende actueel zijn en of voldaan is aan de opleidingseisen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per
[geboortedatum] 2020, de dag dat zij achttien jaar is geworden, arbeidsvermogen had.
Medische beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van deze artsen. De beroepsgrond dat het medisch onderzoek niet voldoende zorgvuldig is verricht, slaagt niet. Het is aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep om te beoordelen of appellante lichamelijk onderzocht moest worden. De verzekeringsarts heeft tijdens het spreekuurcontact op 21 januari 2020 geen lichamelijk onderzoek verricht, maar heeft naar aanleiding van het spreekuurcontact vastgesteld dat appellante behalve met diabetes bekend is met knieklachten (patella-luxaties) en heupklachten (heupdysplasie). De verzekeringsarts heeft appellante vanwege deze klachten beperkt geacht voor fysiek zware arbeid, waaronder voor lang staan en lopen, met een beperking van maximaal vier uur per dag. Gelet op de door de verzekeringsarts in verband met haar lichamelijke klachten al aangenomen beperkingen, het gegeven dat appellante in haar bezwaarschrift de knie- en heupklachten niet meer benoemt en gelet op wat appellante op de hoorzitting over haar knieklachten heeft verteld, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding hoeven zien appellante alsnog te onderzoeken. Appellante heeft ook niet geconcretiseerd in welk opzicht onvoldoende rekening zou zijn gehouden met haar heup- en knieklachten. Van een situatie waarin in de primaire fase sprake is geweest van een onderzoek door een arts, niet zijnde een verzekeringsarts [1] , is geen sprake geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep hoefde daarom ook niet te motiveren waarom een lichamelijk onderzoek tijdens een fysiek spreekuurcontact geen toegevoegde waarde had. Uit vaste rechtspraak [2] volgt verder dat verzekeringsgeneeskundige protocollen slechts bedoeld zijn als hulpmiddel bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Een verzekeringsarts is niet gehouden alle in de protocollen genoemde aandachtspunten bij de beoordeling te behandelen en te bespreken in zijn rapport.
4.4.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. De stelling van appellante dat haar diabetes in de periode rond haar achttiende verjaardag ontregeld was, vindt onvoldoende steun in de medische stukken. In de brief van de kinderarts van 24 februari 2020, die dateert van vlak na de achttiende verjaardag van appellante, heeft deze arts geconcludeerd dat het de afgelopen twee-en-een-half jaar moeilijk is geweest om de bloedsuikers goed ingesteld te krijgen, maar dat deze op dit moment redelijk goed zijn ingesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op deze informatie mogen baseren. Dat de neuroloog meer dan drie jaar later, op 2 juli 2023, een ontregelde diabetes heeft genoemd als mogelijke oorzaak van haar klachtenpatroon, naast functionele aggravatie als andere mogelijke oorzaak, is onvoldoende reden om niet langer uit te gaan van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de situatie op de achttiende verjaardag. Er is daarom geen aanknopingspunt voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsartsen dat appellante vanwege haar diabetes een verminderde duurbelasting en inspanningstolerantie heeft, maar wel ten minste vier uur per dag belastbaar is en een uur aaneengesloten kan werken. De in hoger beroep overgelegde stukken leiden niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 28 augustus 2023 toegelicht dat uit de informatie van de neuroloog niet volgt dat appellante inmiddels neurologische problematiek heeft ontwikkeld, en dat zij daardoor dus niet ernstiger is beperkt. Wel is appellante een tweetal keren kortdurend opgenomen geweest vanwege toegenomen klachten, eenmaal vanwege een bronchitis en eenmaal vanwege een sociale indicatie met ook wat hyperglycemie. Dit is in ieder geval bewijs dat er geen sprake is van ernstige ontregeling van de suiker. Rekening houdend met de klachten van toegenomen moeheid en duizeligheid van appellante kan gesteld worden dat zij ter voorkoming van ernstige hypo’s geen fysiek zwaar werk dient te doen, maar er is geen medische grond waarom zij geen vier uur per dag licht fysiek werk zou kunnen doen, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Er is geen aanknopingspunt voor twijfel aan deze inzichtelijk gemotiveerde toelichting. De gestelde aandachts- en concentratieproblemen zijn hoofdzakelijk gebaseerd op de verklaringen van appellante zelf en van haar moeder.
4.5.
In verband met wat appellante heeft verklaard over haar knieklachten als gevolg van patella-luxaties en heup- en rugklachten als gevolg van heupdysplasie is zij beperkt geacht voor fysiek zware arbeid en op langdurig staan en lopen. In wat appellante heeft aangevoerd en in de nadien ingebrachte medische stukken is geen aanknopingspunt te vinden voor het oordeel dat zij als gevolg van deze klachten meer beperkt zou zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op de in hoger beroep ingebrachte stukken geconcludeerd dat er sprake is van gedeeltelijke luxaties, waarbij de knie vanzelf weer terugschiet, omdat hij geen verslagen van een bezoek aan de SEH ziet in verband met een blijvende luxatie. Aangenomen is dat het begrijpelijk is dat appellante dan last van haar knie heeft. Haar is geadviseerd de (spieren van haar) knie te blijven trainen. Appellante is in verband met deze knieklachten beperkt op langdurig staan en lopen. Er is geen reden haar in verband met de knie meer te beperken. Dit is zelfs gecontra-indiceerd. Appellante kan bewegen, waarbij zij haar knieën niet veel hoeft te belasten. Ook voor de knieën is het belangrijk dat appellante goede bovenbeenspieren heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft navolgbaar geconcludeerd dat ook met de overige lichamelijke klachten voldoende rekening is gehouden door haar geschikt te achten voor vier uur per dag lichte fysieke arbeid.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen. Uit de taakbeschrijvingen onder ‘datum versie’ blijkt dat alle geselecteerde taken voldoende actueel zijn. Tot de taakeisen behoren verder geen opleidingseisen. De arbeidsdeskundige heeft beoordeeld of de taak aansluit bij de krachten en bekwaamheden van appellante. Bij de bekwaamheden kan de genoten opleiding wel worden betrokken. De arbeidsdeskundige heeft voldoende toegelicht dat bij alle voorbeeldtaken sprake is van lichte fysieke arbeid die overwegend zittend zou kunnen worden uitgevoerd. Appellante heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen het standpunt van het Uwv dat zij over basale werknemersvaardigheden beschikt. Deze voorwaarde behoeft daarom geen bespreking.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op 8 januari 2020 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, kan daarom onbeantwoord blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit in tegenwoordigheid van
D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) D. Schaap

Voetnoten

1.1 Zie de uitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 1 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1919.