In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 januari 2024 uitspraak gedaan over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante, die op 18-jarige leeftijd (geboortedatum: [geboortedatum] 2020) een aanvraag indiende. Appellante stelde dat zij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte en als jonggehandicapte moest worden aangemerkt. Het Uwv had echter geconcludeerd dat appellante arbeidsvermogen had, na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaard, wat door de Raad werd bevestigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellante had diverse lichamelijke klachten, waaronder diabetes, knie- en heupklachten, maar de Raad oordeelde dat deze klachten niet leidden tot een gebrek aan arbeidsvermogen. De Raad volgde de argumentatie van het Uwv dat appellante in staat was om vier uur per dag lichte fysieke arbeid te verrichten. De uitspraak bevestigde dat de weigering van de Wajong-uitkering terecht was en dat appellante geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht.