In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv over de mate van arbeidsongeschiktheid. Appellant, die als machinewerker bij zijn ex-werkgever werkzaam was, had zich op 4 juni 2007 ziekgemeld. Het Uwv had in 2019 vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid tussen de 55 en 65% lag, wat leidde tot een verlaging van zijn WIA-uitkering. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de verzekeringsgeneeskundige protocollen niet correct waren toegepast en dat hij niet in staat was tot reguliere arbeid. Tijdens de zitting op 21 juli 2022 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. Het Uwv heeft de eerdere beslissing verdedigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen en benutbare mogelijkheden correct waren. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.