ECLI:NL:CRVB:2022:1919

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
21/158 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv over de mate van arbeidsongeschiktheid. Appellant, die als machinewerker bij zijn ex-werkgever werkzaam was, had zich op 4 juni 2007 ziekgemeld. Het Uwv had in 2019 vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid tussen de 55 en 65% lag, wat leidde tot een verlaging van zijn WIA-uitkering. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de verzekeringsgeneeskundige protocollen niet correct waren toegepast en dat hij niet in staat was tot reguliere arbeid. Tijdens de zitting op 21 juli 2022 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. Het Uwv heeft de eerdere beslissing verdedigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen en benutbare mogelijkheden correct waren. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21 158 WIA

Datum uitspraak: 1 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 december 2020, 19/6847 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Daf Trucks N.V. te [vestigingsplaats] (ex-werkgever)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De ex-werkgever heeft te kennen gegeven als derde-belanghebbende aan het geding te willen deelnemen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2022. Appellant heeft telefonisch aan de zitting deelgenomen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Als tolk is verschenen
T. Centinkaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.L.M. Dunselman. De ex-werkgever is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk bij de ex-werkgever (eigenrisicodrager) werkzaam geweest als machinewerker metaalbewerking voor 36 uur per week. Op 4 juni 2007 heeft hij zich ziekgemeld. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 1 juni 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 67,50%. Per 1 mei 2012 heeft het Uwv aan appellant een
WGA-vervolguitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80% toegekend.
1.2.
In november 2017 heeft de ex-werkgever verzocht om een herbeoordeling. Op verzoek van het Uwv is in Turkije een onderzoek verricht door een internist en orthopeed die hun onderzoeksbevindingen in een zogeheten TH213 formulier hebben neergelegd. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft na kennisneming van die onderzoeksbevindingen en na dossierstudie vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 oktober 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 21 januari 2019 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 55 tot 65% met als gevolg dat de WIA-uitkering van appellant met ingang van 1 april 2019 wordt verlaagd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
2 december 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een FML van 31 oktober 2019 en rapporten van 30 oktober 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 29 november 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank voldoen de onderzoeken van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de daaraan te stellen eisen en is er geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep over de bij appellant aanwezige beperkingen. De rechtbank heeft overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de geselecteerde functies in enig opzicht ongeschikt voor appellant zouden zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de verzekeringsgeneeskundige protocollen Artrose Heup en Knie, Depressieve Stoornis, Reumatoïde Artritis en Aspecifieke lage Rugpijn door de verzekeringsartsen van het Uwv niet in acht zijn genomen. Appellant acht zich in het geheel niet inzetbaar voor reguliere arbeid en bovendien is er ten onrechte geen urenbeperking toegekend. Appellant acht zich daarnaast ook beperkt ten aanzien van fysieke omgevingseisen (kou, tocht, trilling en beschermende middelen), ten aanzien van dynamisch handelen (onder andere buigen, torderen, tillen, lopen, hand- en vingergebruik, reiken, knielen/hurken) en statische houdingen (onder andere zitten tijdens het werk, staan tijdens het werk, gebogen/getordeerd actief zijn). Appellant heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij de functie van administratief medewerker (document scannen) niet kan verrichten omdat hij de Nederlandse taal niet machtig is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 1 april 2019 heeft vastgesteld op 55 tot 65%.
4.2.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen onzorgvuldig is omdat de door appellant genoemde verzekeringsgeneeskundige protocollen niet zijn gevolgd. Uit vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 16 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7873) volgt dat verzekeringsgeneeskundige protocollen slechts bedoeld zijn als hulpmiddel bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat, hoewel niet expliciet naar de protocollen is verwezen, zowel in de primaire fase als in bezwaar de relevante onderdelen van de verzekeringsgeneeskundige protocollen bij de beoordeling zijn doorlopen. Dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd.
4.3.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft, als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Uit de voorhanden zijnde medische gegeven noch uit het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep afgenomen dagverhaal blijkt dat zich bij appellant een van de in dat artikellid genoemde situaties voordoet.
4.4.
Appellant wordt evenmin gevolgd in zijn standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn beperkingen onjuist heeft vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in verband met de reumatoïde artritis van appellant in bezwaar aanvullende beperkingen aangenomen ten aanzien van onder meer kou, knijp-/grijpkracht en frequent lichte lasten hanteren. Ook zijn beperkingen aangenomen voor onder meer trillingen, buigen, frequent buigen, tillen, lopen, staan, geknield/gehurkt actief zijn en gebogen/getordeerd actief zijn. Daarnaast zijn er in verband met de depressieve klachten van appellant in bezwaar aanvullende beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn standpunt dat voor het aannemen van meer of andere beperkingen de medische onderbouwing ontbreekt. Dit geldt ook voor de door appellant geclaimde urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierover opgemerkt dat geen sprake is van noodzakelijke extra recuperatieperioden. Evenmin heeft appellant een aandoening die om preventieve redenen een urenbeperking rechtvaardigt. Tot slot volgt appellant geen dag(deel)behandeling waardoor hij verminderd beschikbaar is.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat hij de functie van administratief medewerker (document scannen) niet kan verrichten omdat hij de Nederlandse taal niet machtig is. Uit de medische gegevens blijkt dat appellant, hoewel hij zich in bezwaar door een tolk liet bijstaan, de Nederlandse taal redelijk spreekt. De functie van administratief medewerker (document scannen) stelt daarbij blijkens de functiebeschrijving geen bijzondere eisen aan de lees- en schrijfvaardigheid.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2022.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S.C. Scholten