Uitspraak
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten die betrokkene in hoger beroep heeft gemaakt tot een bedrag van € 1.750,-;
- bepaalt dat van de minister een griffierecht wordt geheven van € 548,-.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 11 maart 2022. De zaak betreft een verzoek van betrokkene om een prestatiebeurs, die op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) was toegekend, om te zetten in een gift. Dit verzoek was gedaan omdat betrokkene, als gevolg van een autismespectrumstoornis (ASS), niet in staat was om binnen de diplomatermijn het afsluitend diploma van haar opleiding in het hoger onderwijs te behalen. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had het verzoek afgewezen, maar de rechtbank oordeelde dat de minister onterecht geen toepassing had gegeven aan de hardheidsclausule van artikel 11.5 van de Wsf 2000. De rechtbank vernietigde de besluiten van de minister en droeg hem op een nieuw besluit te nemen.
De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de beslissing van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de minister in hoger beroep geen goede redenen had aangevoerd om tot een ander oordeel te komen. De Raad nam de overwegingen van de rechtbank over en concludeerde dat het verzoek van betrokkene om de prestatiebeurs om te zetten in een gift terecht was. De minister werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.750,- en er werd griffierecht geheven van € 548,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.