ECLI:NL:CRVB:2024:1347
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van terugkomen op besluit tot afwijzing Wajong-uitkering wegens laattijdige aanvraag en gebrek aan nieuwe feiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen op een eerder besluit om appellant geen Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant, geboren op 14 maart 1978, heeft in 2017 voor het eerst een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die werd afgewezen omdat er geen arbeidsongeschiktheid kon worden vastgesteld vóór 1 januari 2005. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing. In 2020 diende hij opnieuw een aanvraag in, die door het Uwv werd opgevat als een verzoek om terug te komen op het eerdere besluit. Dit verzoek werd afgewezen omdat appellant geen nieuwe informatie had overgelegd die zijn arbeidsongeschiktheid vóór 2005 kon onderbouwen.
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting via videobellen op 11 april 2024. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen op het eerdere besluit. De Raad benadrukte dat het risico van laattijdige aanvragen voor rekening van de aanvrager komt. De argumenten van appellant, die stelde dat zijn psychische aandoeningen hem belemmerden om tijdig medische informatie te verstrekken, werden niet gevolgd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en handhaafde de weigering van de Wajong-uitkering.