In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uwv om aan betrokkene met ingang van 12 juni 2019 een IVA-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelt dat het Uwv ten onrechte geen IVA-uitkering heeft toegekend, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd dat er een redelijke verwachting is dat de belastbaarheid van betrokkene in het eerstkomende jaar zal verbeteren. Betrokkene, die eerder als tekenaar werkte, heeft zich op 14 juni 2017 ziekgemeld met psychische klachten. Het Uwv had hem na afloop van de wachttijd een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar appellante stelde dat betrokkene volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De Raad volgt dit standpunt en concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoende heeft onderbouwd dat er een kans op herstel is. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van het Uwv, en kent betrokkene met terugwerkende kracht recht op een IVA-uitkering. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.