ECLI:NL:CRVB:2024:1335

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
21/4565 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet gemelde werkzaamheden als nagelstyliste

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die niet hebben gemeld dat appellante als nagelstyliste op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Appellanten ontvingen sinds 1 augustus 2014 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor gehuwden. Na een onderzoek door de gemeente Sittard-Geleen, dat werd ingesteld vanwege vermoedens van niet-gemelde werkzaamheden, heeft het college op 10 februari 2020 besloten de bijstand van appellanten in te trekken over bepaalde periodes en de gemaakte kosten terug te vorderen. Appellanten hebben bezwaar gemaakt, maar het college heeft het besluit gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van appellanten ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep zijn gegaan.

De Raad heeft vastgesteld dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van de werkzaamheden van appellante. Appellanten stelden dat het recht op bijstand schattenderwijs kon worden vastgesteld op basis van de door hen verstrekte gegevens. De Raad oordeelde echter dat de gegevens onvoldoende waren om het recht op bijstand vast te stellen. De verklaringen van klanten en het overzicht van werkzaamheden en inkomsten waren niet betrouwbaar genoeg om een schatting te maken van de inkomsten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking en terugvordering van de bijstand in stand blijven. Appellanten kregen geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

21/4565 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 24 november 2021, 20/1996 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen (college)
Datum uitspraak: 2 juli 2024

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over een intrekking en terugvordering van bijstand. Appellante heeft tijdens de bijstandverlening op geld waardeerbare werkzaamheden als nagelstyliste verricht. Appellanten hebben dat, in strijd met hun inlichtingenverplichting, niet aan het college gemeld. Zij zijn het ermee eens dat zij daardoor ten onrechte de volledige bijstand hebben ontvangen, maar zij stellen dat het recht op bijstand wel kan worden vastgesteld op basis van een schatting van de inkomsten. Volgens appellanten is dat mogelijk op grond van de in bezwaar en beroep verstrekte gegevens. Net als de rechtbank komt de Raad tot het oordeel dat die gegevens onvoldoende zijn om het recht op bijstand schattenderwijs vast te stellen.

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. J.G. van Ek, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op de zitting van 21 mei 2024. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Van Ek. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door S.L.J.H. Stevenhaagen .

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellanten ontvingen sinds 1 augustus 2014 bijstand op grond van de Participatiewet
(PW) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Vanwege een vermoeden dat appellante actief was als nagelstyliste, heeft een sociaal rechercheur van de gemeente Sittard-Geleen een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. In het kader van het onderzoek is onder meer Suwinet geraadpleegd, zijn bankafschriften opgevraagd, is onderzoek verricht op internet en zijn appellanten gehoord. De resultaten van het onderzoek staan in de rapportage handhavingsonderzoek van 5 februari 2020.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om met een besluit van 10 februari 2020 de bijstand van appellanten in te trekken over de periodes van 1 november 2015 tot en met 31 december 2015 en van 1 februari 2019 tot en met 31 december 2019 en de over deze periodes gemaakte kosten van bijstand van appellanten terug te vorderen tot een bedrag van in totaal € 20.147,49. De reden hiervoor is dat appellanten de op hen rustende wettelijke inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van de op geld waardeerbare activiteiten van appellante als nagelstyliste. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
1.4.
Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college is met een besluit van 2 juli 2020 (bestreden besluit) bij de intrekking en terugvordering gebleven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellanten
3. Appellanten zijn het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen hebben aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Omvang geschil
4.1.
Appellanten hebben in het beroepschrift en ter zitting meegedeeld dat de intrekking en terugvordering van bijstand over de periode van 1 november 2015 tot en met 31 december 2015 niet wordt betwist. Het geschil tussen partijen is daarmee beperkt tot de intrekking en terugvordering van bijstand over de periode van 1 februari 2019 tot en met 31 december 2019 (periode in geding).
Schending inlichtingenplicht
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante in de periode in geding op geld waardeerbare werkzaamheden als nagelstyliste heeft verricht. Ook is niet in geschil dat appellanten daarvan geen melding hebben gemaakt aan het college en daarmee de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden.
4.3.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.4.
Indien na een schending van de inlichtingenverplichting de door de betrokkene gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, dan is de bijstandverlenende instantie gehouden om, indien mogelijk, schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand heeft, op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor betrokkene dat voortvloeit uit de resterende onzekerheden, komt daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor zijn rekening. De Raad heeft eerder in andere uitspraken in vergelijkbare zin geoordeeld. [1]
4.5.
Voor het schattenderwijs vaststellen van het recht op bijstand als bedoeld in 4.4 zijn voldoende concrete gegevens nodig. Als het bijvoorbeeld gaat om niet gemelde werkzaamheden, dan moeten er voldoende concrete gegevens voorhanden zijn over de duur en omvang van die werkzaamheden en eventueel, als vaststaat dat de betrokkene inkomsten heeft verworven, over de omvang van die inkomsten om het recht op bijstand schattenderwijs vast te stellen. Vergelijk eerdere rechtspraak. [2]
Kan het recht op bijstand schattenderwijs worden vastgesteld?
4.6.
Appellanten hebben aangevoerd dat het college niet bevoegd was de bijstand in te trekken, omdat het recht op bijstand schattenderwijs vastgesteld kan worden. Zij hebben hierbij gewezen op de door hen in bezwaar en beroep overgelegde gegevens over de werkzaamheden en inkomsten van appellante. Het gaat om verklaringen van klanten en een daarop gebaseerd overzicht van werkzaamheden en inkomsten. Volgens appellanten blijkt hieruit dat appellante achteraf een administratie heeft opgesteld waarin zij redelijk nauwkeurig heeft opgenomen welke bedragen zij verdiende met haar werkzaamheden als nagelstyliste. Volgens appellanten hebben zij hiermee aannemelijk gemaakt dat zij recht zouden hebben gehad op aanvullende bijstand in de periode in geding als zij de inlichtingenverplichting waren nagekomen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.6.1.
De door appellanten overgelegde verklaringen van klanten en het daarop gebaseerde overzicht met werkzaamheden en inkomsten zijn niet voldoende om een betrouwbare reconstructie van de omvang van de werkzaamheden en inkomsten van appellante te maken. De werkzaamheden zoals die blijken uit de overgelegde klantverklaringen, komen namelijk niet overeen met de werkzaamheden die zijn opgenomen in het overzicht. Uit de klantverklaringen komt naar voren dat appellante voor die klanten meer werkzaamheden heeft verricht dan uit het overzicht blijkt. Bovendien is, anders dan appellanten stellen, niet van iedere klant een verklaring overgelegd. Dat blijkt uit de berichten van klanten op de Facebookpagina van appellante die is gewijd aan haar activiteiten als nagelstyliste. Verder komen de zogenoemde ‘tikkie’-betalingen, waarover appellante ter zitting verklaarde dat zij die ontving voor haar werkzaamheden, niet overeen met de in het overgelegde overzicht opgenomen betalingen. Zo zijn niet van alle klanten die verklaringen hebben afgelegd ‘tikkie’-betalingen op de bankafschriften zichtbaar. Hierdoor valt uit de door appellanten overgelegde gegevens niet af te leiden welke omvang de werkzaamheden van appellante hadden en hoe hoog de inkomsten daaruit zijn geweest, ook niet bij benadering.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de inkomsten van appellante in de periode in geding niet schattenderwijs zijn vast te stellen en daarmee ook het recht op bijstand van appellanten niet.

Conclusie en gevolgen

4.8.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking en terugvordering in stand blijven.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgen appellanten geen vergoeding voor hun proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.A. Timmer, in tegenwoordigheid van N.B. Yalçinkaya als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2024 of z.s.m.
(getekend) W.A. Timmer
(getekend) N.B. Yalçinkaya

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Participatiewet
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 54, derde lid
Het college trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste lid
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT5852.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 17 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2130 en 10 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:246.