ECLI:NL:CRVB:2021:244
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake aanvraag gesloten buitenwagen en schadevergoeding onder de Wmo 2015
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, geboren in 1968 en bekend met mobiliteitsbeperkingen, had op 8 mei 2018 een aanvraag ingediend voor vervanging van zijn gesloten buitenwagen. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had deze aanvraag echter buiten behandeling gesteld, omdat appellant niet had meegewerkt aan het onderzoek naar de noodzaak van de vervanging. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellant in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat het college met het bestreden besluit 2 terugkwam van het eerdere besluit, waardoor het belang van appellant bij beoordeling van het eerste besluit in principe verviel. Echter, de Raad stelde vast dat er nog steeds een actueel procesbelang kon zijn als appellant schade had geleden door de besluitvorming. Appellant kon echter niet aantonen dat hij schade had geleden, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.
De Raad oordeelde verder dat het college voorafgaand aan het nemen van het tweede besluit een rijvaardigheids- en rijgeschiktheidstest had moeten uitvoeren. Dit was noodzakelijk om te bepalen of appellant in aanmerking kwam voor de gesloten buitenwagen. Het college werd opgedragen om deze test af te nemen en opnieuw te beslissen over de aanvraag. De Raad veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van appellant en bepaalde dat het college het griffierecht moest vergoeden.