ECLI:NL:CRVB:2024:1211

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
23/2378 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om gelijke verdeelde uitbetaling van de kinderbijslag aan beide ouders op grond van ouderschapsplan

In deze zaak heeft appellant, de vader van een minderjarig kind, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag om gelijke verdeelde uitbetaling van de kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De aanvraag werd afgewezen omdat in het ouderschapsplan was overeengekomen dat de moeder de gehele kinderbijslag ontvangt. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 6 juni 2024, waarbij de Raad oordeelde dat de Svb terecht had gehandeld. De Raad stelde vast dat de afspraken in het ouderschapsplan niet waren gewijzigd, ondanks dat het kind sinds 2019 afwisselend bij beide ouders verblijft. De Raad benadrukte dat de uitbetaling van de kinderbijslag afhankelijk is van de afspraken die ouders onderling maken, en dat de Svb gehouden was de kinderbijslag volledig aan de moeder uit te betalen. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard, werd bevestigd. Appellant kreeg geen proceskostenvergoeding omdat zijn hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

23/2378 AKW
Datum uitspraak: 6 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 juli 2023, 22/3516 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Appellant en de moeder hebben een relatie gehad waaruit een – thans nog – minderjarig kind is geboren. Appellant heeft de Svb verzocht om gelijke verdeelde uitbetaling van de kinderbijslag aan beide ouders voor dit kind. De Svb heeft dit geweigerd omdat in het ouderschapsplan is overeengekomen dat de moeder de gehele kinderbijslag ontvangt. De Raad oordeelt dat de Svb de aanvraag van appellant terecht heeft afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft [naam moeder] (moeder) op grond van artikel 8:26 van de Awb [1] in de gelegenheid gesteld als derde-partij deel te nemen aan het geding. Zij heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 april 2024. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. El Idrissi. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant heeft een relatie gehad met de moeder. Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2009 een zoon geboren, [naam zoon]. De relatie tussen appellant en de moeder van [naam zoon] is in maart 2012 beëindigd. Op 5 november 2014 is appellant met de moeder van [naam zoon] een ouderschapsplan overeengekomen. Onder punt 2 van dit ouderschapsplan is onder meer opgenomen dat [naam zoon] het hoofdverblijf heeft bij zijn moeder en dat aan haar het recht toekomt om de kinderbijslag te innen. Op 28 oktober 2019 hebben appellant en de moeder de in het ouderschapsplan opgenomen zorgregeling gewijzigd, in de zin dat [naam zoon] afwisselend een week bij appellant en een week bij de moeder verblijft.
1.2.
Op 23 juli 2021 heeft appellant bij de Svb een aanvraag om gelijk verdeelde uitbetaling van de kinderbijslag op grond van de AKW [2] ingediend. Bij het besluit van 17 februari 2022 heeft de Svb deze aanvraag afgewezen omdat uit het ouderschapsplan blijkt dat de moeder de kinderbijslag toekomt. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.3.
Dit bezwaar heeft de Svb in zijn besluit van 14 juli 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. De Svb heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat ten aanzien van de uitbetaling van de kinderbijslag de verdeling wordt gevolgd zoals deze is opgenomen in het ouderschapsplan. In het geval van appellant betekent dit dat het gehele bedrag aan kinderbijslag wordt uitbetaald aan de moeder. In het bestreden besluit is verwezen naar artikel 18 van de AKW, het BUK [3] en de beleidsregel SB1096. [4]
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
In hoger beroep ingenomen standpunten
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij meent dat hij recht heeft op gelijk verdeelde uitbetaling van de kinderbijslag. Wat daartoe door appellant is aangevoerd wordt hieronder besproken. De Svb is het wel met de uitspraak van de rechtbank eens.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de aangevallen uitspraak in stand kan blijven. Daarbij is in geding of de Svb terecht heeft beslist dat aan appellant geen kinderbijslag wordt uitbetaald.
Het juridisch kader dat geldt voor uitbetaling van kinderbijslag bij meer dan één rechthebbende
4.2.
Verzekerden voor de AKW hebben recht op kinderbijslag voor kinderen jonger dan 18 jaar die tot hun huishouden behoren of door hen worden onderhouden. Meestal hebben kinderen twee voor de AKW verzekerde ouders en hebben de twee ouders over dezelfde tijdvakken recht op kinderbijslag voor dezelfde kinderen. Hun rechten op kinderbijslag lopen dan samen. Dit leidt niet tot een dubbele betaling van kinderbijslag. Op grond van de samenloopbepalingen die zijn opgenomen in de AKW en het BUK, wordt over hetzelfde tijdvak per kind slechts éénmaal kinderbijslag uitbetaald. Meestal moet de Svb de kinderbijslag volledig uitbetalen aan één van beide ouders. Soms is een gesplitste uitbetaling aan de orde.
4.3.
Wanneer, zoals in dit geval, twee verzekerde ouders geen gezamenlijke huishouding (meer) voeren, is allereerst van belang of het kind al dan niet tot het huishouden van één van de verzekerde ouders behoort. Als het kind behoort tot het huishouden van de ene ouder en niet tot het huishouden van de andere ouder, wordt de kinderbijslag waarop die andere ouder recht heeft, niet uitbetaald. Dat is bepaald in artikel 18, vierde lid, van de AKW. Het komt ook voor dat twee verzekerde ouders geen gezamenlijke huishouding (meer) voeren en het kind niet behoort het huishouden van een van beide ouders of juist behoort tot de huishoudens van beide ouders. Dan geldt primair het bepaalde in artikel 18, vijfde lid, van de AKW. Dat luidt, voor zover hier van belang:
“Indien twee of meer personen over eenzelfde tijdvak recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, in andere situaties dan bedoeld in het (…) vierde lid, wordt betaald de kinderbijslag waarop degene recht heeft die de hoogste bijdrage in het onderhoud van dit kind levert. Aan de andere personen wordt geen kinderbijslag uitbetaald.”
4.4.
Voor gevallen waarin een kind behoort tot de huishoudens van twee verzekerde ouders die geen gezamenlijke huishouding voeren, is – op grond van artikel 18, zevende lid, van de AKW – een aanvullende regeling getroffen in artikel 10 van het BUK. Artikel 10, eerste lid, van het BUK luidt:
“Indien twee personen die recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, dit kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke beschikking overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden zonder met elkaar een gemeenschappelijke huishouding te voeren, wordt tenzij in de overeenkomst anders is overeengekomen of in de rechterlijke beschikking anders is bepaald, het recht van één van deze personen op de kinderbijslag gelijk verdeeld uitbetaald aan beide verzekerden en wordt het recht van de andere persoon niet uitbetaald.” [5]
Uitbetaling kinderbijslag in het voorliggende geval
4.5.
De beroepsgrond van appellant dat hij op grond van artikel 10 van het BUK recht heeft op gelijk verdeelde uitbetaling van de kinderbijslag, slaagt niet. In het ouderschapsplan is afgesproken dat de moeder de kinderbijslag mag innen. Deze afspraak is niet gewijzigd met het aangepaste ouderschapsplan uit 2019. Dat volgens het ouderschapsplan het kind vanaf oktober 2019 even vaak bij appellant verblijft als bij de moeder en appellant daarmee mogelijk evenveel bijdraagt aan de kosten van het levensonderhoud van het kind, doet niet af aan het feit dat de overeenkomst op het punt van de uitbetaling van de kinderbijslag niet is gewijzigd. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt dat de wijziging van het ouderschapsplan voldoende is om de uitbetaling van de kinderbijslag over appellant en de moeder te verdelen. Een vereiste om de uitbetaling te verdelen is namelijk ook dat appellant en de moeder onderling niet iets anders zijn overeengekomen over de uitbetaling van de kinderbijslag. Aan dat vereiste is in dit geval niet voldaan. Dit volgt evenmin uit de enkele stelling van appellant dat het wel de bedoeling was van de moeder en hemzelf om de uitbetaling van de kinderbijslag gelijk te verdelen. Appellant heeft dit niet nader onderbouwd. Dit betekent dat de Svb de kinderbijslag volledig aan de moeder moest uitbetalen.
4.6.
Geconcludeerd wordt dat de Svb terecht afwijzend heeft beslist op de aanvraag van appellant.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Uit de overwegingen onder 4.5 en 4.6 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en A. van Gijzen en M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2024.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) L.C. van Bentum

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 18 van de AKW
(…)
4. Indien twee of meer personen waaronder één persoon tot wiens huishouden het kind behoort, over eenzelfde tijdvak recht op kinderbijslag voor eenzelfde kind hebben, wordt de kinderbijslag waarop degene recht heeft, tot wiens huishouden dit kind niet behoort, niet betaald.
(…)
7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot situaties van samenloop, bedoeld in het tweede, vierde en vijfde lid, nadere en aanvullende regels worden gesteld waarbij bepaald kan worden dat aan een ander persoon de kinderbijslag wordt uitbetaald dan de persoon, bedoeld in het vierde en vijfde lid.
8. De kinderbijslag die op grond van het tweede tot en met vijfde en zevende lid aan een verzekerde wordt betaald, kan op verzoek van die verzekerde in gedeelten aan meer verzekerden worden betaald.
(…)
Artikel 10 (Uitbetaling kinderbijslag bij co-ouderschap) van het Besluit uitvoering kinderbijslag
1. Indien twee personen die recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, dit kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke beschikking overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden zonder met elkaar een gemeenschappelijke huishouding te voeren, wordt tenzij in de overeenkomst anders is overeengekomen of in de rechterlijke beschikking anders is bepaald, het recht van één van deze personen op de kinderbijslag gelijk verdeeld uitbetaald aan beide verzekerden en wordt het recht van de andere persoon niet uitbetaald.
(…)

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Algemene Kinderbijslagwet.
3.Besluit uitvoering kinderbijslag.
4.Kinderbijslagbetaling bij gescheiden huishoudens; echtscheiding en co-ouderschap (SB1096), versie 10.