ECLI:NL:CRVB:2024:1195

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
22/1115 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling wegens schending inlichtingenverplichting en onroerend goed in het buitenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van appellant. De Raad oordeelt dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) terecht heeft gesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij onroerend goed in Marokko bezit. Appellant ontving een onvolledig ouderdomspensioen en had recht op AIO-aanvulling, maar de Svb kon het recht op deze aanvulling niet vaststellen door het ontbreken van informatie over de waarde van de woning in Marokko. Appellant heeft verklaard dat de woning gedeeltelijk is vernield door een aardverschuiving, maar heeft geen bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van deze claim. De Raad heeft vastgesteld dat appellant in geen enkele fase van de procedure relevante documenten heeft ingediend over de woning en de waarde daarvan. De Svb heeft appellant meerdere keren in de gelegenheid gesteld om de benodigde informatie te verstrekken, maar appellant heeft hier niet aan voldaan. De Raad concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht had op de AIO-aanvulling en bevestigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard.

Uitspraak

22/1115 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 maart 2022, 19/5021 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 31 mei 2024

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het over de intrekking en terugvordering van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van appellant. Volgens de Svb heeft appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden door niet te melden dat hij onroerend goed in Marokko bezit. Als gevolg daarvan kan de Svb het recht op de AIO-aanvulling niet vaststellen. Appellant is het daar niet mee eens. De Raad geeft appellant geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F. Ben-Saddek, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 31 oktober 2023. Voor appellant is mr. Ben-Saddek verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om appellant in de gelegenheid te stellen nadere gegevens te verstrekken. De Svb heeft een overzicht gegeven van de gegevens die zij nodig heeft om onderzoek te kunnen doen in Marokko. Appellant heeft niet alle gevraagde gegevens overgelegd.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 19 april 2024. Namens appellant is mr. Ben-Saddek verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt een onvolledig ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet, naar de norm voor een gehuwde. In aanvulling op dit pensioen ontvingen appellant en zijn echtgenote vanaf 3 juli 2008 een AIO-aanvulling op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding van 7 augustus 2018, dat appellant gemiddeld negen maanden per jaar in Marokko verblijft en daar een huis van drie etages en een auto heeft, heeft een medewerker van de Svb appellant en zijn echtgenote uitgenodigd voor een gesprek op 4 oktober 2018. Hun zoon was daarbij aanwezig. Tijdens dit gesprek hebben zij onder meer verklaard dat appellant in Marokko een huisje in de bergen heeft (de woning). Appellant heeft de woning kunnen bouwen mede van het geld dat hij heeft verdiend tijdens zijn veertigjarig dienstverband bij een werkgever. Appellant heeft verder verklaard dat de woning recent gedeeltelijk is vernield door een aardverschuiving. Het klopt dat hij maandenlang in Marokko is geweest. Hij wist niet dat hij maar een paar maanden per jaar naar Marokko mocht gaan. De echtgenote is nooit lang in de woning geweest, omdat zij moeilijk ter been is. Het adres van de woning zou de zoon van appellant nog doorgeven aan de Svb.
1.3.
Met een brief van 26 oktober 2018 heeft de Svb aan appellant meegedeeld dat de betaling van de AIO-aanvulling vanaf 1 november 2018 wordt geblokkeerd.
1.4.
Met een brief van 14 november 2018 heeft de Svb appellant gevraagd om op het formulier ‘Onderzoek vermogen buiten Nederland’ vragen te beantwoorden over zijn bezit buiten Nederland. Ook is aan hem gevraagd om, met een in te vullen formulier, de Svb te machtigen om bij instanties buiten Nederland navraag te doen over zijn inkomen en vermogen. Naar aanleiding van deze brief heeft een dochter van appellant op 27 november 2018 telefonisch contact opgenomen met de Svb en meegedeeld dat haar vader niet wil meewerken aan het onderzoek van de Svb. Tijdens dit telefoongesprek heeft de dochter verder verteld dat de woning wel eens € 100.000,- tot € 150.000,- waard zou kunnen zijn.
1.5.
Met een brief van 10 januari 2019 heeft de Svb appellant nogmaals in de gelegenheid gesteld om de bij brief van 14 november 2018 opgevraagde gegevens te verstrekken. Naar aanleiding van deze brief heeft een zoon van appellant telefonisch contact opgenomen met de Svb en meegedeeld dat de woning slechts een emotionele waarde zou hebben. Appellant heeft niet de gevraagde gegevens overgelegd.
1.6.
Met een brief van 20 februari 2019 heeft de Svb appellant voor de derde maal in de gelegenheid gesteld om het formulier ‘Onderzoek vermogen buiten Nederland’ en het machtigingsformulier in te vullen en terug te sturen aan de Svb. Appellant heeft hier niet op gereageerd.
1.7.
Met besluiten van 19 maart 2019, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 17 september 2019 (bestreden besluit), heeft de Svb met ingang van 3 juli 2008 de AIO-aanvulling ingetrokken en de verleende AIO-aanvulling over de periode van juli 2008 tot en met oktober 2018 tot een bedrag van € 50.649,81 teruggevorderd. Aan de besluitvorming heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij over vermogen in Marokko beschikte. Als gevolg hiervan is het voor de Svb niet mogelijk om vast te stellen of appellant vanaf 3 juli 2008 recht op een AIO-aanvulling had.
1.8.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de gemachtigde van appellant in de gelegenheid gesteld om met appellant te overleggen over het alsnog verstrekken van een machtiging aan de Svb. Appellant heeft de rechtbank alsnog een algemene machtiging doen toekomen tot het verrichten van onderzoek door de Svb naar zijn inkomen en vermogen buiten Nederland, maar heeft laten weten dat hij niet bereid is om, zoals de Svb wel had verzocht, een afzonderlijke machtiging te verlenen voor de taxatie van de woning.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Het bestreden besluit wordt getoetst voor de periode van 3 juli 2008, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met 19 maart 2019, de datum van het intrekkingsbesluit (te beoordelen periode).
4.2.
Niet langer in geschil is dat appellant gedurende de te beoordelen periode eigenaar was van een woning in Marokko en dat hij daarvan geen melding heeft gemaakt. Ook is niet in geschil dat de waarde van de woning niet kan worden vastgesteld waardoor het recht op een AIO-aanvulling niet is vast te stellen.
4.3.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.4.
Appellant is hier niet in geslaagd. Appellant heeft verklaard dat het om een huisje in de bergen gaat dat gedeeltelijk is vernield door een aardverschuiving, maar hij heeft geen enkel bewijsstuk overgelegd ter onderbouwing van deze stelling. Over de woning is nog steeds helemaal niets bekend. Appellant heeft in geen enkele fase van de procedure stukken overgelegd over de woning en de waarde daarvan. Appellant was in ieder geval voorafgaand aan de nadere zitting bij de Raad in Marokko. Niet valt in te zien waarom hij bij die gelegenheid niet bijvoorbeeld een foto van de woning heeft kunnen maken om deze, als ten minste een begin van bewijs, over te leggen.
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat de bewijslast niet eenzijdig bij hem ligt. De Svb heeft de bewijslast naar zich toe getrokken door in beroep een aanbod te doen om onderzoek naar de waarde van de woning te verrichten. De Svb had dit aanbod niet mogen intrekken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.6.
De Svb is appellant onverplicht tegemoetgekomen door in de beroepsfase aan te bieden om een onderzoek naar de waarde van de woning te verrichten. Dit terwijl de bewijslast om aannemelijk te maken dat gelet op de waarde van de woning in de te beoordelen periode recht op bijstand bestond – zoals volgt uit 4.3 – bij appellant ligt. In hoger beroep heeft de Svb het aanbod om – onverplicht – dit onderzoek te verrichten zelfs herhaald. Appellant heeft echter, net als in beroep, niet de gegevens en bewijsstukken verstrekt die de Svb nodig heeft om dit onderzoek te kunnen uitvoeren.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit tot intrekking en terugvordering van de verleende AIO-aanvulling in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs als voorzitter en M.F. Wagner en A.M. Rentema-Westerhof als leden, in tegenwoordigheid van M. Ramanand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2024.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) M. Ramanand

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 47a van de Participatiewet
1. De Sociale verzekeringsbank heeft tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan:
[…]
b. gehuwden, van wie beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt dan wel van wie één echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;
hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
2. De artikelen 1 tot en met 6, hoofdstuk 2, met uitzondering van artikel 18, hoofdstuk 3, de paragrafen 5.1 en 5.2, hoofdstuk 6 en de artikelen 79, 80 en 81 zijn van toepassing op de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, door de Sociale verzekeringsbank, tenzij in deze paragraaf anders is bepaald.
Artikel 47b van de Participatiewet
Voor de toepassing van artikel 47a, eerste lid, wordt in de artikelen 9, met uitzondering van het eerste lid, onderdelen b en c, 15, tweede lid, 16, eerste lid, 17, 19a, tweede lid, 31, tweede lid, onderdeel m, en zesde lid, 40, tweede tot en met vijfde lid, 41, vierde, vijfde, achtste en tiende lid, 43, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 44, eerste en derde lid, 48, derde en vierde lid, 52, eerste lid, 53a, eerste tot en met zesde lid, 54, 55, 57, 58, eerste, tweede, vierde, vijfde, zevende en achtste lid, 60, eerste tot en met zesde lid, 60c, 61, 62b, vierde lid, 62e, 62f, 62g, 62h, derde lid, 63, 66, 78t, tweede lid, 78x, eerste lid, onderdeel b, 78z, eerste, tweede en vierde lid, 81, eerste en tweede lid, voor «het college» telkens gelezen: de Sociale verzekeringsbank.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet
Het college trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW.