ECLI:NL:CRVB:2024:119

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
21/3289 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van boetes door het CAK wegens niet afsluiten van zorgverzekering na aanmaning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissingen van de rechtbank Limburg. De appellant, die sinds 18 juli 2018 in Nederland woont, heeft geen zorgverzekering afgesloten, ondanks herhaalde aanmaningen van het CAK. Het CAK legde appellant een boete op van € 402,24 voor het niet afsluiten van een zorgverzekering na een aanmaning op 30 november 2018, en een tweede boete van € 410,49 na een tweede aanmaning op 3 juli 2020. De rechtbank heeft de beroepen van appellant tegen deze boetes ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de verzending van de aanmaningen aannemelijk was en dat appellant geen steekhoudende redenen had aangedragen voor het niet afsluiten van een zorgverzekering. In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van appellant, waaronder het beroep op bijzondere omstandigheden en de claim dat hij wel verzekerd was via een andere verzekering, verworpen. De Raad bevestigde de uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat appellant verantwoordelijk blijft voor het tijdig afsluiten van een zorgverzekering. De hoger beroepen zijn niet geslaagd, en de boetes blijven in stand.

Uitspraak

21/3289 ZVW en 21/3538 ZVW
Datum uitspraak: 10 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg van 28 juli 2021, 19/1753 en 21/957 (aangevallen uitspraken 1 en 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het CAK
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroepen ingesteld tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2.
Het CAK heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaken gevoegd behandeld op de zitting van 15 november 2023. Appellant is verschenen. Het CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Morsch.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant woont na een periode van verblijf in het buitenland vanaf 18 juli 2018 in Nederland. Het CAK heeft appellant bij brief van 30 november 2018 erop gewezen dat hij nog geen Nederlandse zorgverzekering ingevolge de Zorgverzekeringswet (Zvw) heeft en dat hij binnen drie maanden, dat wil zeggen voor 2 maart 2019, een zorgverzekering moet hebben. Indien appellant dan niet verzekerd is, krijgt hij een boete.
1.2.
Bij besluit van 7 maart 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 mei 2019 (bestreden besluit 1) heeft het CAK aan appellant een boete opgelegd van € 402,24, omdat hij niet tijdig na de aanmaning van 30 november 2018 een zorgverzekering heeft afgesloten.
1.3.
Op 3 juli 2020 heeft het CAK appellant er op gewezen dat hij geen Nederlandse zorgverzekering heeft ingevolge de Zvw en dat, indien hij over drie maanden nog niet verzekerd is, een boete zal worden opgelegd. Bij besluit van 12 oktober 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 februari 2021 (bestreden besluit 2), heeft het CAK aan appellant een boete opgelegd van € 410,49, omdat hij niet tijdig na de aanmaning bij brief van 3 juli 2020 een zorgverzekering heeft afgesloten.
Uitspraken van de rechtbank
2.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat aannemelijk is dat de brief van 30 november 2018 aan appellant is verzonden, omdat die was voorzien van de juiste adressering en uit de verzendadministratie van het CAK volgt dat die brief is verzonden. Appellant heeft geen omstandigheden aangevoerd die het vermoeden van ontvangst van die brief ontzenuwen en zodoende ligt het in de risicosfeer van appellant dat hij die brief niet zou hebben ontvangen. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat appellant niet kan worden verweten dat hij te laat een zorgverzekering heeft afgesloten. Rechtvaardigingsgronden als bedoeld in artikel 5:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn de rechtbank niet gebleken en er is geen aanleiding voor het oordeel dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd niet aan appellant zou kunnen worden verweten, als bedoeld in artikel 5:41 van de Awb. Van omstandigheden voor matiging van de boete als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Awb is ook niet gebleken.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank leidt wat appellant naar voren heeft gebracht niet tot de conclusie dat appellant geen verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij niet tijdig een zorgverzekering heeft afgesloten.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de twee uitspraken van de rechtbank niet eens. Volgens appellant kan het niet zo zijn dat aannemelijkheid van verzending en vermoedens van ontvangst van de aanmaningsbrief van 30 november 2018 direct kunnen leiden tot het opleggen van een boete. Het CAK heeft het risico genomen de aanmaning via gewone post te versturen en het is voor appellant een onredelijke opgave om na drie maanden, op het moment dat hij het boetebesluit ontving, de ontvangst van de aanmaning te ontzenuwen. Het CAK had kunnen afzien van het opleggen van een boete wegens bijzondere omstandigheden. Verder is volgens appellant relevant dat hij tot november 2020 voortdurend een ‘Europa-dekkende’ zorgverzekering had bij OOM Verzekeringen en dus wel verzekerd was voor zorg. De weergave door de rechtbank, inhoudende dat PNOzorg de aanvraag van appellant heeft geaccepteerd en dat zijn basisverzekering inging op 15 januari 2020, is niet correct en daarmee is aangevallen uitspraak 2 onzorgvuldig. De aanvraag bij PNOzorg dateerde van januari 2019 en appellant heeft het daaropvolgende aanbod van PNOzorg niet geaccepteerd. Pas na een klachtenprocedure van appellant is de inschrijving door PNOzorg ongedaan gemaakt, waardoor appellant uiteindelijk niet verzekerd is geweest bij PNOzorg. Gezien dit vervolgtraject is de tweede boete volgens appellant onterecht. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geen overweging gewijd aan de volgens appellant onterechte opname van zijn gegevens in een databank waaruit de overheid haar gegevens betrekt. Appellant stelt dat de automatische verwerking van gegevens de oorzaak is van de geschetste problematiek.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht de bestreden besluiten 1 en 2 over de boeteoplegging in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat de hoger beroepen van appellant niet slagen. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Met verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Raad [1] , heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het, nu uit de verzendadministratie van het CAK blijkt dat de aanmaningsbrief van 30 november 2018 naar het juiste adres is verzonden, op de weg van appellant ligt om het vermoeden van ontvangst daarvan te ontzenuwen. Daarvoor is voldoende dat op grond van wat appellant aanvoert, de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Dat in het geval van appellant sprake is van een tijdsverloop van drie maanden tussen het moment waarop de aanmaningsbrief is verstuurd en de verzending van het boetebesluit, betekent niet dat hierover anders moet worden geoordeeld. Appellant heeft geen redenen vermeld waarom de ontvangst zou moeten worden betwijfeld. De stelling dat hij geen verantwoordelijkheid kan nemen voor een met reguliere post verzonden stuk is daarvoor onvoldoende. Appellant wordt daarom niet gevolgd in zijn standpunt dat hem niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zorgverzekering heeft afgesloten en dat het CAK daarom geen boete had mogen opleggen op grond van artikel 5:41 van de Awb. Voor het verlagen van de boete wegens bijzondere omstandigheden bestond voor het CAK ook geen aanleiding.
4.3.
De Raad volgt appellant ook niet in zijn standpunt dat de tweede boete onterecht is. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant op 3 juli 2020 geen zorgverzekering in de zin van de Zvw had en dat hij, nadat hij was aangemaand, niet binnen drie maanden een zorgverzekering heeft afgesloten. Appellant heeft geen steekhoudende redenen aangedragen waarom hij dat niet heeft gedaan. Wat appellant over de feitenvaststelling door de rechtbank over de inschrijving bij PNOzorg heeft aangevoerd, maakt dat niet anders. De doorlopende verzekering bij OOM Verzekeringen, de automatische gegevensverwerking door het CAK en de ongedaan gemaakte inschrijving bij PNOzorg zijn geen bijzondere omstandigheden die het CAK aanleiding hadden moeten geven een lagere boete op te leggen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het de verantwoordelijkheid van appellant blijft om tijdig een zorgverzekering in de zin van de Zvw af te sluiten.

Conclusie en gevolgen

4.4.
De hoger beroepen slagen dus niet. De aangevallen uitspraken worden bevestigd. Dit betekent dat de besluiten van 16 mei 2019 en 15 februari 2021 in stand blijven.
5. Omdat de hoger beroepen niet slagen krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken 1 en 2.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, als voorzitter en D. Hardonk-Prins en D.A. Verburg als leden, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2024.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) S.S. Blok

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Zorgverzekeringswet
Artikel 2
1. Degene die ingevolge de Wet langdurige zorg en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, is verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren tegen het in artikel 10 bedoelde risico.
(…)
Artikel 9a
1. Het CAK gaat op basis van vergelijking van bij ministeriële regeling aan te wijzen bestanden na welke verzekeringsplichtigen in weerwil van hun verzekeringsplicht niet krachtens een zorgverzekering verzekerd zijn.
2. Het CAK zendt een verzekeringsplichtige als bedoeld in het eerste lid een schriftelijke aanmaning om zich binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van verzending van de aanmaning, alsnog op grond van zo'n verzekering te verzekeren of te laten verzekeren.
3. De aanmaning bevat een overzicht van de gevolgen indien betrokkene niet binnen de in het tweede lid genoemde termijn verzekerd zal zijn.
4. Het CAK is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de verzekeringsplichtige, bedoeld in het eerste lid, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze paragraaf.
5. Het CAK is de verwerkingsverantwoordelijke, voor de verwerking, bedoeld in het vierde lid.
Artikel 9b
1. Indien een verzekeringsplichtige aan wie een aanmaning als bedoeld in artikel 9a is verzonden, niet binnen drie maanden na verzending daarvan verzekerd is, legt het CAK hem dan wel, indien de verzekeringsplichtige minderjarig is, degene die het gezag over hem uitoefent, een bestuurlijke boete op.
2. De hoogte van de boete is gelijk aan driemaal de tot een maandbedrag herleide standaardpremie, bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag.
3. Artikel 5:53, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geldt niet voor de oplegging van de boete, bedoeld in het eerste lid.
4. Het CAK kan de boete bij dwangbevel invorderen.
5. Tegelijk met de oplegging van de boete deelt het CAK mee wat de gevolgen zullen zijn indien de verzekeringsplichtige niet binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de dag van verzending van de beschikking tot oplegging van de boete, alsnog verzekerd zal zijn.
Artikel 9c
1. Indien een verzekeringsplichtige aan wie de boete, bedoeld in artikel 9b, is opgelegd, niet binnen de termijn, bedoeld in artikel 9b, vijfde lid, alsnog verzekerd is, legt het CAK hem dan wel, indien hij minderjarig is, degene die het gezag over hem uitoefent nogmaals een bestuurlijke boete op.
2. Artikel 9b, tweede tot en met vierde lid, zijn van toepassing.
3. De boetebeschikking, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een last, inhoudende dat de verzekeringsplichtige binnen drie maanden na de verzending van de last alsnog krachtens een zorgverzekering verzekerd dient te zijn, bij gebreke waarvan het CAK artikel 9d zal toepassen.
4. De in dit artikel en in artikel 9b bedoelde boeten worden in ’s Rijks kas gestort.
Artikel 9d
1. Indien een verzekeringsplichtige aan wie de bestuurlijke boete en de last, bedoeld in artikel 9c, is opgelegd, niet binnen drie maanden na verzending van de beschikking tot oplegging daarvan alsnog verzekerd is, sluit het CAK namens hem een zorgverzekering waarin hij hem verzekert.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:41
Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
Artikel 5:46
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
4. Artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld CRvB 2 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4182 en CRvB 7 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2638.