ECLI:NL:CRVB:2022:2638

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
21/2919 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd wegens niet afsluiten zorgverzekering in de zin van de Zvw

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een Surinaamse student die in Nederland woont en studeert, had een internationale zorgverzekering afgesloten bij AON Verzekeringen. Het Centraal Administratie Kantoor (CAK) had de appellant op 15 november 2019 aangemaand om binnen drie maanden een zorgverzekering in de zin van de Zorgverzekeringswet (Zvw) af te sluiten. Aangezien de appellant hieraan niet voldeed, legde het CAK hem een boete op van € 410,49.

De appellant stelde in hoger beroep dat hij niet op de hoogte was van de verplichting om een zorgverzekering af te sluiten en dat hij de aanmaning van het CAK niet had ontvangen. De Raad oordeelde echter dat de aanmaning naar het juiste adres was gestuurd en dat de appellant in zijn bezwaarschrift had verwezen naar de aanmaning, wat zijn stelling ongeloofwaardig maakte. De Raad concludeerde dat de appellant niet had voldaan aan de verplichting om een zorgverzekering af te sluiten en dat het CAK terecht een boete had opgelegd.

Daarnaast werd het betoog van de appellant dat de hoogte van de boete verlaagd moest worden vanwege zijn beperkte financiële draagkracht verworpen. De Raad oordeelde dat er geen specifieke feiten of omstandigheden waren die een lagere boete rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

21.2919 ZVW

Datum uitspraak: 7 december 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 juli 2021, 20/2855 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het Centraal Administratie Kantoor (CAK)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. ir. G.A.S. Maduro, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. M.J.G. Schroeder, vervanger van mr. drs. ir. Maduro. Het CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Knoester.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft de Surinaamse nationaliteit en studeert aan de [universiteit]
. Naast zijn studie werkt hij (uitsluitend) in Nederland. Met ingang van 1 augustus 2018 heeft hij een internationale zorgverzekering voor studenten bij AON Verzekeringen (AON) afgesloten.
1.2.
Het CAK heeft appellant op 15 november 2019 schriftelijk aangemaand om een
zorgverzekering op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) af te sluiten. Daarbij heeft het CAK appellant er op gewezen dat hem een boete zal worden opgelegd als hij zich niet binnen een termijn van drie maanden heeft verzekerd.
1.3.
Bij besluit van 24 februari 2020, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 7 april 2020
(bestreden besluit), heeft het CAK aan appellant een boete van € 410,49 opgelegd, omdat hij heeft verzuimd binnen drie maanden na de aanmaning een zorgverzekering in de zin van de Zvw af te sluiten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de overtreding hem niet kan worden verweten, omdat hij niet wist dat hij geen juiste zorgverzekering had. Hij heeft de aanmaning van het CAK van 15 november 2019 niet ontvangen. Niet is gebleken dat de aanmaning aangetekend is verzonden of appellant op andere wijze heeft bereikt. De boete is te hoog, gelet op de beperkte financiële draagkracht van appellant.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De stelling dat appellant de aanmaning van 15 november 2019 niet heeft ontvangen is ongeloofwaardig. De aanmaning is naar het juiste adres gestuurd. Uit het bezwaarschrift van 28 februari 2020 volgt dat appellant de beschikking had over de aanmaning. Hij heeft daarnaar verwezen en de aanmaning als bijlage bij het bezwaarschrift ingediend. Appellant heeft geen steekhoudende verklaring kunnen geven voor de discrepantie tussen zijn stelling en de feiten, zoals die uit het dossier naar voren komen. Het betoog dat appellant niet kon weten dat hij een andere zorgverzekering moest afsluiten slaagt niet.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant niet heeft voldaan aan de verplichting zoals neergelegd in de aanmaning van 15 november 2019 om binnen drie maanden een zorgverzekering in de zin van de Zvw af te sluiten. Dit betekent dat het CAK op grond van artikel 9b, eerste lid, van de Zvw gehouden was een boete op te leggen. Het – subsidiaire – betoog dat appellant in de veronderstelling was dat hij aan de verplichting voldeed, omdat hij een zorgverzekering bij AON had afgesloten, maakt niet dat hem van deze overtreding geen of een verminderd verwijt kan worden gemaakt. Het CAK heeft in de aanmaning verwezen naar een overzicht van zorgverzekeraars die voldoen aan de vereisten van de Zvw. AON is niet in dit overzicht weergegeven. Verder staat in de aanmaning vermeld dat appellant de Sociale Verzekeringsbank een onderzoek moet laten verrichten naar de juistheid van zijn zorgverzekering indien hij een internationale (studenten)verzekering voor ziektekosten heeft afgesloten of in Nederland een (particuliere) verzekering tegen ziektekosten heeft. Appellant heeft hieraan geen gehoor gegeven. Als hierover bij appellant onduidelijkheid bestond, had hij hulp kunnen inschakelen of contact kunnen opnemen met het CAK. Voor het afzien van de boete wegens het ontbreken van verwijtbaarheid of het verlagen van de boete wegens bijzondere omstandigheden in de zin van verminderde verwijtbaarheid bestond daarom voor het CAK geen aanleiding.
4.3.
Het betoog van appellant dat de hoogte van de boete dient te worden verlaagd, gelet op zijn beperkte financiële draagkracht, slaagt evenmin. Anders dan in de door appellant ter zitting genoemde uitspraak van de Raad van 25 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3134, is in wat appellant naar voren heeft gebracht geen grond te vinden voor het oordeel dat sprake is van een situatie waarin de draagkracht vrijwel geheel ontbreekt. Er zijn ook overigens geen specifieke feiten en omstandigheden die grond bieden voor het oordeel dat het CAK op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Awb een lagere boete had moeten opleggen. Appellant heeft de boete voldaan. Gesteld noch gebleken is dat appellant door die betaling in financiële problemen is gekomen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) R. van Doorn