1.3.Bij besluit van 5 november 2014 (bestreden besluit) heeft het Zorginstituut het bezwaar tegen het besluit van 7 augustus 2014 ongegrond verklaard. Daaraan ligt ten grondslag dat betrokkene als ingezetene van Nederland verzekerd is op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en dat hij daarom verplicht is een zorgverzekering in de zin van de Zvw af te sluiten. De ziektekostenverzekering bij GEHA is geen zorgverzekering in de zin van de Zvw, omdat deze verzekering niet is aangemeld bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Betrokkene voldoet daarom niet aan de verzekeringsplicht op grond van de Zvw. Uit de verzendadministratie van het Zorginstituut is gebleken dat de aanmaning van 15 april 2014 aan betrokkene is verzonden. Dat rechtvaardigt het vermoeden dat deze brief door hem is ontvangen. De Zvw verplicht hem niet zijn ziektekostenverzekering bij GEHA op te zeggen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Zorginstituut opgedragen een nieuw besluit te nemen. Hiertoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat het Zorginstituut zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een zorgverzekering alleen een zorgverzekering in de zin van de Zvw is als deze op grond van artikel 25 van de Zvw is aangemeld bij de NZa. Omdat het Zorginstituut heeft nagelaten om in dit geval te onderzoeken of de verzekering bij GEHA is aangemeld bij de NZa, kleeft aan het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek. Gelet op de in beroep overgelegde verzendadministratie heeft het Zorginstituut de verzending van de aanmaning van 15 april 2014 aannemelijk gemaakt. Betrokkene heeft onvoldoende gesteld om de ontvangst van de aanmaning redelijkerwijs te betwijfelen, zodat er in zoverre geen beletsel was voor het opleggen van een boete. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het Zorginstituut ten onrechte heeft nagelaten de verwijtbaarheid van de overtreding, als bedoeld in artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te beoordelen. Hierbij moet worden betrokken dat in de aanmaning en in het primaire besluit ten onrechte is vermeld dat het moet gaan om een Nederlandse zorgverzekering, wat voor betrokkene een belangrijke reden was om op te komen tegen het besteden besluit. Nu betrokkene in bezwaar diverse omstandigheden heeft aangevoerd die volgens hem tot ‘kwijtschelding’ van de boete hadden moeten leiden, had ook beoordeeld moeten worden of hierin bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 5:46, derde lid, van de Awb zijn gelegen.
3. Het Zorginstituut heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Het Zorginstituut heeft aangevoerd dat het door de rechtbank vereiste onderzoek naar de aanmelding bij de NZa van de verzekering bij GEHA niet noodzakelijk is. Het zogenoemde Referentiebestand Verzekerden Zorgverzekeringswet (RBVZ-bestand) bevat alle verzekerden die een zorgverzekering hebben bij een zorgverzekeraar, waarbij het alleen om zorgverzekeringen gaat die zijn aangemeld bij de NZa. Uit de bestandsvergelijking die wordt uitgevoerd voorafgaand aan het aanmanen en beboeten volgt of de betrokkene voorkomt in het RBVZ-bestand. Als dat niet het geval is heeft de betrokkene geen zorgverzekering in de zin van de Zvw. Het is dan ook niet nodig om naast de bestandsvergelijking na te gaan of de verzekering bij GEHA bij de NZa is aangemeld. Betrokkene heeft in zijn bezwaarschrift geen beroep gedaan op het ontbreken van de verwijtbaarheid. Uit het bestreden besluit kan worden afgeleid dat het Zorginstituut het verzoek om kwijtschelding heeft afgewezen. Eerst in beroep bij de rechtbank heeft betrokkene de verwijtbaarheid aan de orde gesteld. Wat hij daartoe heeft aangevoerd, levert geen grond op voor verminderde verwijtbaarheid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Zvw, is degene die ingevolge de AWBZ, nu de Wet langdurige zorg, en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren tegen het in artikel 10 van die wet bedoelde risico.
4.1.2.Ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de Zvw, gaat het Zorginstituut op basis van vergelijking van bij ministeriële regeling aan te wijzen bestanden na welke verzekeringsplichtigen in weerwil van hun verzekeringsplicht niet krachtens een zorgverzekering verzekerd zijn. Ingevolge het tweede lid zendt het Zorginstituut een verzekeringsplichtige als bedoeld in het eerste lid een schriftelijke aanmaning om zich binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van verzending van de aanmaning, alsnog op grond van zo een verzekering te verzekeren of te laten verzekeren.
4.1.3.Ingevolge artikel 9b, eerste lid, van de Zvw, legt het Zorginstituut, indien een verzekeringsplichtige aan wie een aanmaning als bedoeld in artikel 9a is verzonden, niet binnen drie maanden na verzending daarvan verzekerd is, hem een bestuurlijke boete op. Ingevolge het tweede lid is de hoogte van de boete gelijk aan driemaal de tot een maandbedrag herleide standaardpremie, bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag.
4.1.4.Ingevolge artikel 6.4a.1 van de Regeling zorgverzekering (Regeling) zijn de bestanden bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet:
a. het bestand van personen die verzekerd zijn op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;
b. het bestand van personen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Zorgverzekeringswet;
c. het bestand van personen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet;
d. het bestand van personen die op grond van een zorgverzekering zijn verzekerd.
4.1.5.Artikel 6.4a.1 van de Regeling maakt onderdeel uit van de in hoofdstuk 6 van de Regeling ingevoegde nieuwe paragraaf 4a “De bestanden waarmee onverzekerden worden opgespoord”, ingevoegd bij de Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 28 februari 2011, nr. Z/VV-3051129, houdende wijziging van de Regeling zorgverzekering in verband met de inwerkintreding van de wet ‘opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering’. De toelichting vermeldt dat in de Regeling wordt bepaald welke bestanden CVZ (nu het Zorginstituut) vergelijkt om na te gaan welke verzekeringsplichtigen geen zorgverzekering hebben. Door van de groep personen in het AWBZ-bestand de personen opgenomen in militairenbestand (bedoeld is onderdeel b), het gemoedsbezwaardenbestand (bedoeld is onderdeel c) en het RBVZ-bestand (bedoeld is onderdeel d) af te trekken resteert een onverzekerdenbestand, aldus de toelichting.
4.1.6.In artikel 5:2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb wordt onder een bestraffende sanctie verstaan: een bestuurlijke sanctie voor zover deze beoogt de overtreder leed toe te voegen.
4.1.7.Ingevolge artikel 5:40, eerste lid, van de Awb wordt onder bestuurlijke boete verstaan: de bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom.
4.1.8.In artikel 5:41 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
4.1.7.In artikel 5:46, derde lid, van de Awb is bepaald dat indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete oplegt indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.