Uitspraak
PROCESVERLOOP
.Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van appellant om terugwerkende kracht te verlenen aan de toekenningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Appellant, geboren in 1935, had in augustus 1979 een aanvraag ingediend om erkend te worden als vervolgde in de zin van de Wuv, welke aanvraag in 1981 werd afgewezen. In februari 2022 verzocht appellant om herziening van deze afwijzing en om aanspraken op grond van de Wubo. De Raad heeft geoordeeld dat verweerder terecht de ingangsdatum van de financiële aanspraken op 1 februari 2022 heeft vastgesteld, omdat er geen eerdere aanvraag was ingediend die aanleiding gaf tot een eerdere ingangsdatum. De Raad heeft vastgesteld dat verweerder geen ambtelijke fout heeft gemaakt bij de eerdere afwijzing van de Wuv-aanvraag en dat de ingangsdatum van de toekenningen in overeenstemming is met de wetgeving. De Raad heeft de beroepen van appellant ongegrond verklaard, wat betekent dat de bestreden besluiten van verweerder standhouden. Appellant krijgt geen vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.